T-362/04, Leonid Minin, arrest van 31 januari 2007

Contentverzamelaar

T-362/04, Leonid Minin, arrest van 31 januari 2007

Signaleringsfiche
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 31 januari 2007 in de zaak T-362/04 (Leonid Minin).

Klik hier voor het volledige arrest.

Betrokken departement
BZK, FIN, JUS, BZ

Sleutelwoorden
GBVB – Beperkende maatregelen ten aanzien van Liberia – Bevriezing van tegoeden van Charles Taylor en medestanders – tenuitvoerlegging in EG – toereikende band tussen sancties en derde land – vorm van maatregel – geen inbreuk op eigendomsrecht en territorialiteitsbeginsel.

Beleidsrelevantie
Het arrest is een bevestiging van de lijn van de arresten Yusuf (T-306/01), Kadi (T-315/01) en Ayadi (T-49/04). Nieuw is dat dit arrest duidelijk maakt dat artikel 295 EG (eigendomsrecht) en het territorialiteitsbeginsel geen beletsel zijn voor de huidige praktijk van tenuitvoerlegging van VN-Veiligheidsraadsresoluties in EG-verband. Ook maakt het arrest duidelijk dat de vorm van de uitvoering van VN-resoluties ter keuze aan de VN-lidstaten/EG is en dat de verordening een geschikt instrument is.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Ter bescherming van de vrede en veiligheid in Liberia heeft de VN Veiligheidsraad in 2004 een aantal resoluties aangenomen om de tegoeden van Charles Taylor c.s. te bevriezen. Deze resoluties zijn in de EG uitgevoerd via verordeningen op basis van de artikelen 60 en 301 EG (verordening 872/2004 gewijzigd door verordeningen 1149/2004 en 874/2005). Onderhavige zaak betreft het beroep van Minin tegen zijn plaatsing op de bij de verordeningen horende bevriezingslijst. Ten aanzien van de door Minin betwiste bevoegdheid(sgrondslag) merkt het Gerecht op dat de EG bevoegd is om op grond van de artikelen 60 en 301 EG beperkende maatregelen vast te stellen die particulieren rechtstreeks raken voor zover deze maatregelen beogen de economische betrekkingen met derde landen te onderbreken of te beperken. Er moet dan wel sprake zijn van een ‘toereikende band’ tussen de sancties (i.c. tegen Minin) en het grondgebied of het heersende regime van het derde land (i.c. Liberia). Indien deze band ontbreekt is artikel 308 EG mede als rechtsbasis nodig (vgl. Yusuf/Kadi/Ayadi). Omdat de Veiligheidsraad van oordeel (het Gerecht kan dit oordeel niet toetsen) is dat Taylor c.s. nog altijd een dreiging vormen voor de vrede in Liberia en de regio, ook nu Taylor geen president meer is, hebben de maatregelen een voldoende band met dit land. De maatregel is daarom terecht op enkel de artikelen 60 en 301 EG gebaseerd. Minin stelt voorts dat de bevriezingsverordeningen ten onrechte ‘toegevoegde waarde’ hebben gegeven aan de VN-resoluties wegens hun rechtstreekse werking. Ten aanzien van dit argument overweegt het Gerecht dat de artikelen 60 en 301 EG zodanig zijn geformuleerd dat de keuze voor de te treffen uitvoeringsmaatregelen door de lidstaten niet wordt beperkt. Vereist is dat ‘noodzakelijke maatregelen’ worden getroffen. Verordeningen zijn hiervoor bij uitstek geschikt. Ook het argument over de mogelijke schending van het eigendomsrecht (artikel 295 EG) dat deel uitmaakt van de fundamentele grondrechten die de Gemeenschap in acht moet nemen, met name door rekening te houden met het Eerste protocol bij het EVRM, wordt afgewezen. Verscheidene verdragsbepalingen die de bevoegdheid verlenen om sanctiemaatregelen of beschermende maatregelen vast te stellen, zoals de artikelen 60 en 301 EG, kunnen immers gevolgen hebben voor het eigendomsrecht van particulieren. Van schending van het territorialiteitsbeginsel is geen sprake, aangezien de bestreden verordeningen enkel van toepassing zijn op tegoeden en economische middelen die zich op het grondgebied van de EG bevinden. Zij hebben dus geen extraterritoriale werking. Dat de effecten van de gedragingen uitsluitend buiten de EG merkbaar zijn, is irrelevant. De overige gronden van Minin worden afgedaan onder verwijzing naar de eerdere arresten. Het beroep wordt verworpen.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Het Gerecht trekt in Minin de lijn van de arresten Yusuf, Kadi en Ayadi door. Dit arrest heeft geen consequenties voor de huidige praktijk van tenuitvoerlegging van VN-resoluties in EG-verband. Met deze uitspraak is vastgesteld dat het eigendomsrecht en het territorialiteitsbeginsel geen beletsel zijn voor de huidige praktijk van tenuitvoerlegging van VN-Veiligheidsraadsresoluties in EG-verband.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en de bijbehorende arresten aan de ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Financiën en Justitie. Een vervolgfiche wordt eventueel opgesteld na de uitspraken in hoger beroep van één van de arresten Yusuf, Kadi en Ayadi.