T-529/25 Prestige Rijwielen

Contentverzamelaar

T-529/25 Prestige Rijwielen

Prejudiciële hofzaak  

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     17 september 2025
Schriftelijke opmerkingen:                       3 november 2025

Trefwoorden: invoerrechten, btw-fraude, douaneaangifte, gecombineerde nomenclatuur

Onderwerp: Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief: Algemene regel 2, onder a. 

Prestige Rijwielen N.V. en ZG zijn veroordeeld voor fraude bij de invoer van elektrische fietsen. Volgens het Europees Openbaar Ministerie en de douane werden volledige fietsen op verschillende aangiftes bewust als losse fietsonderdelen met verkeerde douanewaardes en benamingen opgegeven, zodat invoerrechten en btw ontdoken konden worden. Het Europees Openbaar Ministerie stelt dat onderdelen die samen een product vormen en de essentiële kenmerken van dat product vertonen, als een geheel moet worden ingedeeld, ook als ze via verschillende aangiftes worden ingevoerd. Prestige Rijwielen en Z.G. is het hier niet mee eens en stellen dat de onderdelen over meerdere maanden en verschillende containers verspreid geleverd zijn, waardoor zij niet als een geheel mogen worden beschouwd. De verwijzende rechter vraagt het Hof naar de wijze waarop regel 2, onder a, van de Algemene regels voor de interpretatie van de Gecombineerde Nomenclatuur moet worden gelezen. 

Prejudiciële vraag:
Dient Algemene regel 2, onder a), van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 aldus [te] worden uitgelegd dat onderdelen van een elektrische fiets die bestemd zijn om, na in het vrije verkeer te zijn gebracht, tot een elektrische fiets te worden geassembleerd, die gefactureerd worden door twee verschillende leveranciers en in verschillende containers worden vervoerd en door dezelfde aangever, in naam en voor eigen rekening van dezelfde bestemmeling, gespreid in de tijd over een periode gaande tot meerdere maanden bij hetzelfde douanekantoor voor het vrije verkeer […] worden aangegeven door middel van afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer, en die bij het in het vrije verkeer brengen eigendom zijn van de bestemmeling, moeten worden aangemerkt als elektrische fietsen die worden aangeboden in gedemonteerde of niet-gemonteerde staat in de zin van voornoemde regel, en dus vallen onder een en dezelfde tariefpost, voor zover uit objectieve factoren blijkt dat deze onderdelen een geheel vormen en alle essentiële bestanddelen van deze elektrische fietsen omvatten? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-499/14; C-107/22 (X and Inspecteur van de Belastingdienst Douane)

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal; EZ; JenV