T-596/24 CIT Coin Invest  

Contentverzamelaar

T-596/24 CIT Coin Invest  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     19 februari 2025

Trefwoorden: btw-vrijstelling, beleggingsgoud

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 345 en 346.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘CIT Coint Invest’, een Liechtensteinse vennootschap die de ontwikkeling, vervaardiging en handel met munten als handelsactiviteit uitoefent. Op 19 mei 2019 heeft de verzoekende partij meerdere kits met munten van ‘300 jaar Liechtenstein’ naar Oostenrijk overgebracht. Deze kits bevatten elk twee zilveren munten, drie gouden munten en een bijzondere postzegel. Verzoekende partij heeft douaneaangifte gedaan over deze kits en de vastgestelde btw betaald. Op 23 juli 2019 heeft verzoekende partij verzocht om teruggaaf van de betaalde btw over de invoer van de gouden munten. De douanedienst heeft het verzoek afgewezen.

Overweging:
De gouden munten stonden op de lijst die de Europese Commissie elk jaar publiceert. Deze lijst betreft gouden munten die worden geacht aan de criteria van artikel 344 van richtlijn 2006/112 te voldoen. De munten worden beschouwd als ‘beleggingsgoud’ en ze zijn vrijgesteld van btw voor het betreffende jaar. 
CIT Coint stelt dat de vermelding van de gouden munt op grond van het juridisch bindende karakter van de lijst leidt tot belastingvrijstelling, ongeacht of aan de genoemde materiaalrechtelijke criteria is voldaan.
Haar verzoek om vrijstelling van btw werd echter verworpen vanwege het feit dat er niet aan de andere voorwaarden van artikel 344 van richtlijn 2006/112 was voldaan. 

Prejudiciële vragen:
1. Moeten de artikelen 345 en 346 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat gouden munten die zijn opgenomen in de lijst die elk jaar door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt gepubliceerd, hoe dan ook worden geacht aan de in artikel 344 van die richtlijn genoemde criteria te voldoen, zodat zij worden vrijgesteld van belasting zoals geregeld in artikel 346 van richtlijn 2006/112/EG, zelfs indien deze gouden munten op het tijdstip van invoer ervan niet aan de criteria van artikel 344 van die richtlijn voldeden? 

2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag relevant dat deze gouden munten reeds op het tijdstip van de eerste uitgifte ervan niet aan de in artikel 344 van richtlijn 2006/112 genoemde criteria voldeden? 

3. Moet artikel 345 van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat gouden munten reeds moeten worden geacht in de elk jaar door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde lijst te zijn opgenomen wanneer zij een nominale waarde hebben die overeenkomt met de in die lijst vermelde waarde, zelfs indien deze gouden munten reeds op het tijdstip van de eerste uitgifte ervan niet aan de in artikel 344 van richtlijn 2006/112 genoemde criteria voldeden? 

4. Is het voor de beantwoording van de derde vraag relevant dat deze gouden munten op het tijdstip van de eerste uitgifte ervan niet aan de in artikel 344 van richtlijn 2006/112 genoemde criteria voldeden? 

5. Moet artikel 345 van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat gouden munten reeds moeten worden geacht in de elk jaar door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde lijst te zijn opgenomen wanneer zij een nominale waarde hebben die overeenkomt met de in die lijst vermelde waarde, zelfs indien deze gouden munten weliswaar aan de in artikel 344 van richtlijn 2006/112 genoemde criteria voldoen, maar pas na publicatie van de lijst worden geslagen (en uitgegeven) en het daarbij niet gaat om verdere emissies van gouden munten die reeds uitdrukkelijk in de lijst worden genoemd? 

6. Moet artikel 344, lid 1, punt 2, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat gouden munten ook dan als wettig betaalmiddel in het land van oorsprong in de zin van deze bepaling moeten worden beschouwd, wanneer zij volgens nationale wettelijk bepalingen slechts door de staatskas en door de vennootschap die deze gouden munten heeft geslagen en uitgegeven en die via een meerderheidsaandeel grotendeels in handen van de overheid is, tegen de nominale waarde moeten worden aanvaard, maar niet door alle schuldeisers in het reguliere betalingsverkeer?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-416/17 Commissie/Frankrijk

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten