T-690/24 Kolinsen

Contentverzamelaar

T-690/24 Kolinsen

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 februari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     11 april 2025

Trefwoorden: accijns, heffingsbevoegd

Onderwerp:  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns: artikel 10, lid 2.

Feiten:
Verzoekende partij, een Belgische onderneming, vervoerde in 2019 via schepen ethylalcohol onder een accijnsschorsingsregeling naar Nederland. Bij aankomst bleek er minder ethylalcohol te zijn aangekomen dan verscheept zou zijn. De Nederlandse douane heeft accijnzen opgelegd die verzoekende partij onder protest heeft betaald. Verzoekende partij heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij de rechtbank oordeelde dat de accijnzen moesten worden terugbetaald. De belastingdienst is in hoger beroep gegaan. 

Overweging:
De bevoegde instanties in zowel Nederland als België stellen heffingsbevoegd te zijn. Op grond van artikel 10, lid 2 van richtlijn 2008/112 wordt een onregelmatigheid die wordt geconstateerd bij de overbrenging van accijnsgoederen geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar de onregelmatigheid is ontdekt, in het geval dat het niet duidelijk is waar de onregelmatigheid vandaan komt. In deze zaak werden de tekorten pas bij de aankomst geconstateerd. Het is de vraag of de constatering van een dergelijk tekort in dit geval de onregelmatigheid vormt en de lidstaat van aankomst derhalve heffingsbevoegd is. Een andere optie is om de heffingsbevoegdheid op grond van artikel 10, lid 4 van de richtlijn vast te stellen.

Prejudiciële vraag:
Dient artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG aldus te worden uitgelegd dat aan de voorwaarden van die bepaling is voldaan in het geval de onder de accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen niet of niet geheel op de plaats van bestemming zijn aangekomen en dat tekort niet eerder is geconstateerd dan bij het uitladen van het transportmiddel, zodat deze constatering van een dergelijk tekort de onregelmatigheid vormt en de lidstaat van aankomst derhalve heffingsbevoegd is? Of dient de onbekend gebleven eerdere gebeurtenis welke heeft geleid tot het tekort te worden aangemerkt als de onregelmatigheid als bedoeld in artikel 10, lid 4, van de Richtlijn 2008/118/EG, zodat de lidstaat van verzending heffingsbevoegd is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-64/15 BP Europe SE.

Specifiek beleidsterrein: FIN