Vrijhandelsverdrag EU-Singapore kan niet door de EU alleen worden ondertekend

Contentverzamelaar

Vrijhandelsverdrag EU-Singapore kan niet door de EU alleen worden ondertekend

De bepalingen van het vrijhandelsverdrag EU-Singapore over andere dan directe buitenlandse investeringen en die over de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten vallen niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Daarom moet het verdrag zoals het nu luidt samen met de lidstaten worden gesloten. Dat heeft het EU-Hof geoordeeld in zijn advies op een verzoek van de Europese Commissie.

Het gaat om advies 2/15 van het EU-Hof van 16 mei 2017 (Vrijhandelsverdrag EU-Singapore).

Op 20 september 2013 hebben de Europese Unie en Singapore de tekst van een vrijhandelsverdrag geparafeerd. Het gaat om een van de eerste bilaterale vrijhandelsverdragen van het „nieuwe type”, dat wil zeggen om een handelsverdrag dat naast de traditionele bepalingen betreffende de verlaging van douanerechten en de vermindering van niet-tarifaire belemmeringen op het gebied van de handel in goederen en diensten, bepalingen bevat over diverse aangelegenheden die verband houden met de handel, zoals de bescherming van de intellectuele eigendom, investeringen, overheidsopdrachten, mededinging en duurzame ontwikkeling.

De Commissie heeft een verzoek om advies bij het Hof van Justitie ingediend om te bepalen of de Unie over een exclusieve bevoegdheid beschikt om het voorgenomen verdrag alleen te sluiten en daarover alleen te onderhandelen. Volgens de Commissie en het Parlement is dit het geval. De Raad en de regeringen van alle lidstaten die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend1, betogen dat de Unie het verdrag niet alleen kan sluiten, omdat bepaalde delen ervan onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten vallen, of zelfs onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten.

In zijn advies stelt het Hof – na te hebben gepreciseerd dat dit advies enkel betrekking heeft op de vraag of de Unie al dan niet exclusieve bevoegdheid heeft, en niet op de inhoudelijke verenigbaarheid ervan met het Unierecht – vast dat het vrijhandelsverdrag met Singapore in haar huidige vorm niet door de Unie alleen kan worden gesloten, omdat sommige van de voorgenomen bepalingen vallen onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Hieruit volgt volgens het EU-Hof dat het vrijhandelsverdrag met Singapore, zoals zij thans luidt, enkel kan worden gesloten door de Unie en de lidstaten samen.

Het Hof verklaart in het bijzonder dat de Unie een exclusieve bevoegdheid heeft voor de delen van het verdrag die betrekking hebben op de volgende onderwerpen:

  • de toegang tot de markt van de Unie en de markt van Singapore voor goederen en diensten (met inbegrip van alle vervoersdiensten - Het Hof is van oordeel dat de verbintenissen die daarover in het voorgenomen verdrag vervat zijn, of het nu gaat om zeevervoer, vervoer per spoor of vervoer over de weg, Unieregelingen kunnen aantasten of de strekking daarvan kunnen wijzigen, zodat de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU bij uitsluiting bevoegd is om dergelijke verbintenissen goed te keuren), alsook tot de markt voor overheidsopdrachten en voor energieopwekking uit duurzame, niet-fossiele bronnen;

  • de bepalingen inzake de bescherming van directe buitenlandse investeringen van onderdanen van Singapore in de Unie (en omgekeerd);

  • de bepalingen inzake intellectuele-eigendomsrechten;

  • de bepalingen die dienen ter bestrijding van mededingingsverstorende activiteiten en een kader beogen te vormen voor concentraties, monopolies en subsidies;

  • de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling (het Hof stelt vast dat het doel van duurzame ontwikkeling thans een integrerend deel uitmaakt van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie en dat de voorgenomen overeenkomst de liberalisering van het handelsverkeer tussen de Unie en Singapore afhankelijk wil stellen van de voorwaarde dat de partijen hun internationale verplichtingen inzake sociale bescherming van werknemers en inzake milieubescherming in acht nemen);

  • de regels betreffende de uitwisseling van informatie en betreffende de verplichtingen tot kennisgeving, verificatie, samenwerking en bemiddeling, alsook de regels inzake transparantie en de beslechting van geschillen tussen de partijen, tenzij die regels verband houden met andere dan directe buitenlandse investeringen (zie hieronder).

Uiteindelijk heeft de Unie volgens het Hof slechts voor twee onderdelen van de overeenkomst geen exclusieve bevoegdheid, namelijk voor andere dan directe buitenlandse investeringen („portfolio”-investeringen die worden verricht zonder de intentie om invloed op het bestuur van en de zeggenschap over een onderneming uit te oefenen) en voor de regeling inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten.

De Unie zou slechts exclusieve bevoegdheid op het gebied van andere dan directe buitenlandse investeringen kunnen hebben, indien de sluiting van het verdrag handelingen van de Unie zou kunnen aantasten of de strekking daarvan zou kunnen wijzigen. Aangezien dat niet het geval is, komt het Hof tot de conclusie dat de Unie geen exclusieve bevoegdheid heeft. Zij beschikt daarentegen over een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid.

Deze conclusie geldt ook voor de regels betreffende de uitwisseling van informatie en betreffende de verplichtingen tot kennisgeving, verificatie, samenwerking en bemiddeling, en voor de regels inzake transparantie en de regeling van geschillen tussen de partijen betreffende andere dan directe buitenlandse investeringen (zie hierboven).

De regeling voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en lidstaten valt eveneens onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Deze regeling, die geschillen aan de rechtsmacht van de lidstaten onttrekt, kan immers niet zonder hun instemming worden ingevoerd.

Hieruit volgt dat het vrijhandelsverdrag in de huidige stand van zaken enkel door de Unie en de lidstaten samen kan worden gesloten, aldus het EU-Hof in zijn persbericht.

(Bron: persbericht van het EU-Hof)