Het opstellen en vaststellen van de begroting

Het opstellen en vaststellen van de begroting

Op deze pagina:

Inleiding

In artikel 314 EU-Werkingsverdrag is de procedure neergelegd voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting van de Europese Unie. Bij de vaststelling van de jaarlijkse begroting moet het Meerjarig Financieel Kader (MFK) in acht worden genomen (artikel 312, lid 1, derde alinea, EU-Werkingsverdrag). De nadere regels voor de vaststelling van de begroting zijn neergelegd in het Financieel Reglement (verordening 2018/1046) (artikel 322, lid 1, onder a, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Het vaststellen van de begroting

Het opstellen van een (ontwerp)begroting

De Europese Commissie moet uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting moet worden uitgevoerd een voorstel indienen voor een ontwerpbegroting. De ontwerpbegroting wordt bij de Raad en het Europees Parlement ingediend en wordt tevens ter informatie aan de nationale parlementen toegezonden (artikel 314, lid 2, EU-Werkingsverdrag en artikel 41, lid 1, verordening 2018/1026). De Europese Commissie heeft deze ontwerpbegroting vastgesteld op basis van de ramingen van de uitgaven en inkomsten die door de instellingen en de organen van de EU zijn opgesteld. De instellingen van de EU moeten deze ramingen voor 1 juli bij de Commissie aanleveren (artikel 314, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 39, lid 1, verordening 2018/1026). 

  • ECER-bericht - Europese Commissie presenteert ontwerp EU-begroting voor 2024 (12 juni 2023)
  • ECER-bericht - Europese Commissie presenteert ontwerpbegroting voor 2023 
  • ECER-bericht - Herstel, duurzaamheid en het stimuleren van de werkgelegenheid staan centraal in de EU-ontwerpbegroting voor 2022 (15 juni 2021)

Naar boven

Het vaststellen van de definitieve begroting

Standpunt van de Raad

Nadat de Europese Commissie de ontwerpbegroting bij de Raad en het Europees Parlement heeft ingediend, stelt de Raad zijn standpunt vast over de ontwerpbegroting en deelt dit standpunt met het Europees Parlement. De Raad moet het standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar vaststellen. Bij het standpunt vermeldt de Raad alle redenen die tot de vaststelling van het standpunt hebben geleid (artikel 314, lid 3, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Goedkeuring door het Parlement

Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 42 dagen na het ontvangen van het standpunt van de Raad dit standpunt goedkeurt, is de begroting vastgesteld. De begroting wordt eveneens geacht te zijn vastgesteld indien het Europees Parlement überhaupt geen besluit vaststelt. Het kan echter ook voorkomen dat het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt. Het geamendeerde ontwerp wordt dan aan de Raad en de Commissie toegezonden. Indien de Raad binnen tien dagen na de toezending van het ontwerp alle amendementen goedkeurt is de begroting vastgesteld. Na het verstrijken van de termijn van tien dagen zonder goedkeuring van de Raad wordt het bemiddelingscomité bijeengeroepen door de voorzitters van de Raad en het Parlement (artikel 314, lid 4, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Het bijeenkomen van het bemiddelingscomité

Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad en een gelijk aantal leden van het Europees Parlement. Het doel van het bemiddelingscomité is om op basis van de standpunten van de Raad en het Parlement tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke ontwerp voor de begroting. Dit gemeenschappelijke ontwerp moet binnen 21 dagen na het bijeenroepen van het bemiddelingscomité worden vastgesteld. Indien de vertegenwoordigers van de Raad en het Parlement een gemeenschappelijk ontwerp vaststellen moeten de Raad en het Parlement het gemeenschappelijke ontwerp binnen 14 dagen na de overeenstemming goedkeuren (artikel 314, leden 5 en 6, EU-Werkingsverdrag). Wanneer geen gemeenschappelijk ontwerp kan worden vastgesteld binnen de termijn van 21 dagen moet de Europese Commissie een nieuwe ontwerpbegroting indienen (artikel 314, lid 8, EU-Werkingsverdrag). 

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, is de begroting vastgesteld (artikel 314, lid 7, onder a, EU-Werkingsverdrag). Wanneer beide instellingen of alleen het Europees Parlement het ontwerp afwijst, moet de Europese Commissie een nieuwe ontwerpbegroting opstellen (artikel 314, lid 7, onder b en c, EU-Werkingsverdrag). Als de Raad als enige instelling het gemeenschappelijk ontwerp afkeurt geldt een bijzondere procedure (zie artikel 314, lid 7, onder d, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Het wijzigen van de begroting

Na het succesvol doorlopen van de begrotingsprocedure constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld (artikel 314, lid 9, EU-Werkingsverdrag en artikel 43, lid 1, verordening 2018/1026). Na de definitieve vaststelling van de jaarbegroting kan de Commissie onder bepaalde omstandigheden een voorstel voor een gewijzigde begroting indienen. Het indienen van een gewijzigde begroting is onder meer mogelijk wanneer de raming van de eigen middelen van de EU moeten worden herzien naar aanleiding van aangepaste economische prognoses (artikel 44, lid 1, verordening 2018/1026). Voorstellen voor gewijzigde begrotingen kunnen uiterlijk op 1 september van het begrotingsjaar worden ingediend. 

Naar boven