Op deze pagina:
Artikel 216, lid 1, EU-Werkingsverdrag maakt het mogelijk dat de EU internationale overeenkomsten kan sluiten met derde landen en internationale organisaties. De bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten is onder andere aanwezig wanneer de sluiting van een overeenkomst gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke EU-regels (zie ook het ECER-dossier hierover). De EU heeft inmiddels gemeenschappelijke regels op het gebied van het burgerlijk recht vastgesteld. De bepalingen van internationale overeenkomsten kunnen gevolgen hebben voor deze EU-regels. De EU heeft daarom een bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten.
Naar boven
De samenwerking in burgerlijke zaken tussen lidstaten en derde landen wordt van oudsher beheerst door overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen. Dergelijke overeenkomsten zijn vaak een weerspiegeling van de speciale banden tussen de lidstaat en het derde land. Op grond van artikel 351, tweede alinea, EU-Werkingsverdag moeten de lidstaten van alle passende middelen gebruikmaken om alle onverenigbaarheden tusssen het EU recht en internationale overeenkomsten die zijn gesloten tussen lidstaten en derde landen, op te heffen. Dit kan tot gevolg hebben dat over deze overeenkomsten opnieuw moet worden onderhandeld. Daarnaast kan het voorkomen dat het voor een lidstaat noodzakelijk is om nieuwe internationale overeenkomsten met derde landen te sluiten op bepaalde gebieden van het burgerlijk recht die onder artikel 81 EU-Werkingsverdrag vallen.
De EU is exclusief bevoegd om internationale overeenkomsten te sluiten met derde landen op de gebieden van het burgerlijk recht waarop zij inmiddels EU-wetgeving heeft vastgesteld. De vaststelling van internationale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen mag namelijk niet leiden tot de aantasting van gemeenschappelijke EU-wetgeving. Ondanks dat de EU exclusief bevoegd is, kan de EU een lidstaat machtigen om een bestaande overeenkomst met een derde land te wijzigen of met een derde land over een nieuwe overeenkomst te onderhandelen. Voorwaarde hiervoor is wel dat de EU te kennen heeft gegeven dat zij haar exclusieve bevoegdheid niet wenst uit te voeren en dat de EU niet reeds een internationale overeenkomst op dit gebied heeft gesloten.
De EU heeft procedures vastgesteld voor de onderhandelingen en sluiting van internationale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op onderwerpen die tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren:
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (HCIP) heeft als doel te werken aan de geleidelijke eenmaking van de regels van het internationaal privaatrecht. De HCIP heeft tot op heden een aantal verdragen vastgesteld op verschillende terreinen van het internationaal privaatrecht. De EU heeft inmiddels ook een aantal instrumenten aangenomen die de internationaal privaatrechtelijke verhoudingen regelen. Veel van deze EU-instrumenten overlappen met internationale overeenkomsten van de HCIP.
Om juridische conflicten tussen de toepassing van handelingen van de EU en internationale overeenkomsten van de HCIP te voorkomen, is de EU toegetreden tot de HCIP. In december 2002 verzocht de EU de HCIP om als internationale organisatie deel te kunnen nemen aan de HCIP. Het Statuut van het HCIP moest worden aangepast om de toetreding van een internationale organisatie mogelijk te maken. Na de aanpassing van het Statuut van de HCIP in 2005 kon de EU een jaar later toetreden tot de HCIP (Besluit 2006/719/EG).
Het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (Alimentatieverdrag) voorziet in een systeem voor de administratieve samenwerking en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en regelingen inzake levensonderhoud tussen de staten die het Verdrag hebben ondertekend. Het Verdrag kent onder meer een regeling voor de kosteloze rechtsbijstand bij vrijwel alle levensonderhoudsvorderingen ten behoeve van kinderen.
Het Haags Alimentatieverdrag heeft gevolgen voor secundaire EU-wetgeving. EU-Verordening 4/2009 - de Alimentatieverordening - geeft ook een regeling voor de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (zie ook het ECER-dossier over de Alimentatieverordening).
Het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag) is van toepassing op het ouderlijk gezag of iedere overeenkomstige gezagsverhouding, met inbegrip van het omgangsrecht. Ook ziet het Verdrag op maatregelen van kinderbescherming. Bij maatregelen van kinderbescherming kan worden gedacht aan de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van een kind, maar ook maatregelen ter bescherming van het vermogen van het kind.
Bepaalde artikelen uit het Haags Kinderbeschermingsverdrag komen overeen met bepalingen uit secundaire EU-wetgeving. EU-verordening 2201/2003 regelt ook de bevoegdheid van de rechter en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging op bepaalde onderdelen van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Het op 30 juni 2005 in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht gesloten Verdrag inzake bedingen van forumkeuze (Forumkeuzeverdrag) bevordert de partijautonomie in internationale handelstransacties. Het wordt daardoor voor partijen gemakkelijker om een bevoegde rechter in een bepaalde staat aan te wijzen. Naast de bevordering van de partijautonomie, draagt het Forumkeuzeverdrag ook bij aan de voorspelbaarheid van gerechtelijke beslissingen in internationale handelstransacties.
Het Haags Forumkeuzeverdrag heeft gevolgen voor secundaire EU-wetgeving. EU-Verordening 1215/2012 - Brussel Ibis-verordening - geeft ook een regeling voor de forumkeuze van partijen (zie ook het ECER-dossier over de Brussel Ibis-verordening).
Het Verdrag van Lugano richt zich op drie onderdelen. Ten eerste regelt het Verdrag van Lugano de bevoegdheid van de gerechten in internationaal verband. Daarnaast vergemakkelijkt het Verdrag de erkenning van rechterlijke beslissingen in andere staten. Tenslotte verzekert het Verdrag de tenuitvoerlegging van die beslissingen alsmede de tenuitvoerlegging van authentieke akten en geechtelijke schikkingen uit andere staten.
Het Verdrag van Lugano heeft gevolgen voor secundaire wetgeving van de EU. EU-Verordening 1215/2012 - ook wel Brussel Ibis-verordening - geeft ook een regeling voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid in internationaal verband en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Tussen 2002 en 2007 hebben er onderhandelingen plaatsgevonden tussen de EU, IJsland, Noorwegen, Denemarken, Zwitserland en Liechtenstein. Uiteindelijk is het Verdrag van Lugano gesloten tussen de EU, IJsland, Noorwegen en Zwitserland.