Op deze pagina:
De Europese Commissie moet de samenwerking tussen de EU-landen op sociaal gebied bevorderen en de coördinatie van het optreden van de EU-landen op sociaal gebied vergemakkelijken (artikel 156 EU-Werkingsverdrag). Het bevorderen van de samenwerking en het vergemakkelijken van de coördinatie dient met name plaats te vinden op het terrein van de werkgelegenheid, het arbeidsrecht, de arbeidsvoorwaarden, de beroepsopleiding en de voortgezette vorming, de sociale zekerheid, de voorkoming van arbeidsongevallen en beroepsziekten, de arbeidshygiëne, en het recht om zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
Bij het vervullen van deze taak werkt de Commissie nauw samen met de EU-landen. De Commissie kan onder meer studies verrichten, adviezen uitbrengen en overleggen organiseren. Bij het uitbrengen van adviezen dient de Commissie eerst het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen.
Naar boven
Artikel 157, lid 1, van het EU-Werkingsverdrag bepaalt dat ieder EU-land er zorg voor draagt dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast (zie voor meer informatie dit ECER-dossier). In het EU-recht is expliciet opgenomen wat onder het begrip 'beloning' moet worden verstaan (artikel 157, lid 2, EU-Werkingsverdrag).
Verder kunnen de Raad en het Europees Parlement volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vaststellen om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid in arbeid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (artkel 157, lid 3, EU-Werkingsverdrag). Maatregelen die betrekking hebben op de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen buiten arbeid en beroep, moeten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19 van het EU-Werkingsverdrag. Dergelijke maatregelen moeten door de Raad met unanimiteit worden aangenomen en door het Europees Parlement worden goedgekeurd.
De EU-landen mogen maatregelen handhaven of aannemen die voorzien in zogenoemde 'positieve discriminatie'. Bij positieve discriminatie gaat het om het instellen van specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren (artikel 157, lid 4, EU-Werkingsverdrag).
Ten slotte moeten de EU-landen ernaar streven om de bestaande gelijkwaardigheid van de nationale bepalingen omtrent betaalde vakantie te handhaven (artikel 158 EU-Werkingsverdrag). In artikel 31, lid 2, van het EU-Handvest van de grondrechten is opgenomen dat iedere werknemer recht heeft op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
De Europese Commissie moet ieder jaar een verslag opstellen over de stand van de verwezenlijking van de EU-doelstellingen inzake sociaal beleid (artikel 158 EU-Werkingsverdrag). Die doelstellingen zijn opgenomen in artikel 151 van het EU-Werkingsverdrag. In het verslag dient de Commissie ook in te gaan op de demografische situatie in de Europese Unie (EU). De Commissie zendt het jaarverslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.