Op deze pagina:
De Europese Unie (EU) en de EU-landen moeten overeenkomstig artikel 145 van het EU-Werkingsverdrag werken aan de ontwikkeling van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie voor de bevordering van een geschoolde, opgeleide en flexibele beroepsbevolking en inclusieve, veerkrachtige en toekomstgerichte arbeidsmarkten die snel inspelen op economische veranderingen. De strategie moet verenigbaar zijn met de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de EU-landen en de EU (artikel 146, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Die globale richtsnoeren worden door de Raad in een aanbeveling opgenomen (zie het ECER-dossier over de globale richtsnoeren).
De EU-landen moeten werkgelegenheidsbevordering opvatten als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en hun maatregelen op dat gebied binnen de Raad coördineren (artikel 146, lid 2, EU-Werkingsverdrag). De EU beschikt daartoe over diverse beleidscoördinatie-instrumenten (zie het ECER-dossier over die instrumenten). De Raad wordt bij haar werkzaamheden ondersteund en geadviseerd door het Raadgevend comité voor de werkgelegenheid (zie het ECER-dossier over dat comité).
Bij het bepalen en uitvoeren van het werkgelegenheidsbeleid door de EU-landen en de activiteiteiten van de EU op het gebied van werkgelegenheid moet rekening worden gehouden met de doelstelling van een hoog werkgelegenheidsniveau (artikel 147, lid 2, EU-Werkingsverdrag). De EU draagt bij tot een hoog werkgelegenheidsniveau door samenwerking tussen de EU-landen aan te moedigen en hun maatregelen te steunen, en indien nodig, aan te vullen. In die context kan de EU stimuleringsmaatregelen aannemen (zie het ECER-dossier over stimuleringsmaatregelen). Bij deze activiteiten van de EU moeten de bevoegdheden van de EU-landen op het gebied van werkgelegenheid worden geëerbiedigd (artikel 147, lid 1, EU-Werkingsverdrag).
Naar boven