Wet terugvordering staatssteun
De Europese
Commissie heeft de bevoegdheid om verleende steun
onverenigbaar met de interne markt te verklaren. Echter, de
Commissie heeft niet de bevoegdheid om de steun ook
daadwerkelijk terug te vorderen. Dit is een taak van de
nationale autoriteiten die de steun hebben verleend.
Voordat in Nederland de Wet
terugvordering staatssteun (“Wts”) in
werking was getreden, bestonden er verschillende
nationaalrechtelijke grondslagen om staatssteun terug te
vorderen. Het vastleggen van een eenduidige grondslag voor
het terugvorderen van steun was nodig om de effectiviteit
van de terugvorderingsprocedure te waarborgen. Dit is een
van de hoofdredenen waarom de Wts, die op 1 juli 2018 in
werking is getreden, tot stand is gekomen. (Zie voor meer
achtergrondinformatie over de totstandkoming van deze wet
ook de Eerste Kamer website
inzake
kamerstukken 34 753).
De Wts creëert
geen nieuwe situaties waarin steun moet worden
teruggevorderd, maar biedt uitsluitend een regeling ter
uitvoering van de verplichting tot terugvordering in
situaties waarin al teruggevorderd moet worden.
In
artikel
1
van de Wts
worden drie verschillende Commissiebesluiten onderscheiden,
waarbij terugvordering aan de orde kan zijn. Het betreft de
volgende drie besluiten:
i) het terugvorderingsbevel als
bedoeld in 13, lid 2 Procedureverordening
;
(ii) het
terugvorderingsbesluit als bedoeld in artikel 16, lid 1
Procedureverordening
; en
(iii)
een besluit van de Commissie op basis van artikel 108,
lid 3
EU-Werkingsverdrag dat verplicht tot terugvordering.
De
terugvorderingsverplichting ontstaat dus op basis van een
Europese Commissiebesluit dat aangeeft dat sprake is van terug
te vorderen staatssteun. De Wts bepaalt dat de verleende steun
zowel bestuursrechtelijk, privaatrechtelijk als fiscaal van aard
kan zijn. Voor al die soorten steun bevat de Wts een
rechtsgrondslag tot het terugvorderen van de steun.
Wat
betreft de bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke grondslag
betreft dit een ‘beschikking tot betaling’ in de zin van artikel
4:86 Awb. Voor de regels die voor de invordering gelden verwijst
de Wts naar de betreffende bepalingen van
hoofdstuk 4
van de Algemene wet bestuursrecht
en voorziet de Wts
in een regeling van rechtsbescherming door bezwaar en beroep bij
het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) in eerste en
enige aanleg. In tegenstelling tot de situatie voor de
inwerkingtreding van de Wts met een veelheid aan meer of minder
toereikende nationaalrechtelijke grondslagen, wordt met deze wet
een eenduidige grondslag en regeling voor terugvordering
voorgeschreven.
Alleen voor fiscale steun geldt een
afwijkend regime, waarbij de navordering en naheffing - voor
zover mogelijk- plaats zal dienen te vinden overeenkomstig de
Algemene wet
inzake rijksbelastingen
en de
Invorderingswet
1990
.
Ongeveer een jaar na inwerkingtreding van de Wts stelde de Europese Commissie de Mededeling betreffende terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun vast (C/2019/5396, PB EU 2019, C 247/1). Deze gaat onder meer in op de identificatie van begunstigden van steun en op berekening van het terug te vorderen steunbedrag. Ook wordt nader ingegaan op specifiek terugvordering van belastingmaatregelen. De Mededeling herhaalt het uitgangspunt dat lidstaten bij het nakomen van hun terugvorderingsplichten zowel de onverenigbare steun als de verschuldigde rente hierover moeten terugvorderen. De Commissie geeft ook aan voor terugvordering een voorkeur te hebben voor het volgen van de bestuursrechtelijke weg. De Mededeling vermeldt tevens dat lidstaten verplicht zijn om steunmaatregelen die in strijd met artikel 108, lid 3 EU-Werkingsverdrag zijn verleend (onder meer door schending van de stand-still verplichting), te beeindigen en om over te gaan tot terugvordering. De mededeling gaat onder meer in op algemene beginselen bij terugvordering, op de rol van Commissie en betrokken lidstaten bij terugvordering, de uitvoering van terugvorderingsbesluiten, procedures voor de nationale rechter en gevolgen van niet nakoming van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie (inbreukprocedures, vorderingen op grond van artikel 108, lid 2 en artikel 260, lid 2 EU-Werkingsverdrag, alsmede gevolgen van het Deggendorf-arrest (zaak C-355/95 P) waarin het EU-Hof verklaart dat de Commissie steun aan een onderneming met de interne markt verenigbaar mag verklaren, met als voorwaarde dat de onderneming eerdere onrechtmatige steun terugbetaalt, gezien het cumulatieve effect van betrokken steunverleningen).