1) Het verlenen van een “voordeel”
Onder het begrip staatssteun vallen niet alleen subsidies of giften, maar iedere steunmaatregel die begunstigend kan werken. Hierbij valt onder meer te denken aan het verstrekken van leningen tegen lage rente, overheidsgaranties afgeven bij commerciële leningen, het afdekken van exploitatieverliezen, maatregelen die goedkope verzekeringen mogelijk maken, het verlenen van belastingvoordelen, maatregelen die gratis of goedkope scholing of opleiding stimuleren, het kopen van aandelen in een onderneming door de staat voor een prijs hoger dan de marktwaarde, na een eerder doorlopen aanbestedingsprocedure gunstigere voorwaarden afspreken met begunstigde of maatregelen rond het (deels) privatiseren van ondernemingen.
Bij het voordeelsbegrip gaat het om de vraag of de betrokken onderneming(en) dankzij de steunmaatregel een economisch voordeel ontvangt. Het gaat hierbij om ieder economisch voordeel dat de betrokken onderneming zonder de overheidsmaatregel – dus onder normale marktomstandigheden- niet had verkregen. Zie voor jurisprudentie over het voordeelsbegrip bijvoorbeeld het arrest C-275/10, Residex Capital IV CV waarin werd bepaald dat een overheid die garant staat voor een onderneming, die daardoor bij een financiële instelling een lening kan krijgen die die onderneming onder normale marktvoorwaarden niet had kunnen verkrijgen, een voordeel in de zin van de staatssteunregels kan opleveren. De maatregelen worden beoordeeld aan de hand van hun gevolgen, onafhankelijk van de technieken die worden gebruikt om ze uit te voeren (arrest C-487/06, British Aggregates ). Niet alleen het verlenen van positieve economische voordelen maar ook iedere verlichting van economische lasten die normaliter op het budget van een onderneming drukt, kan worden gezien als het verlenen van een voordeel (bijvoorbeeld C-172/03 Heiser/Finanzamt Innsbruck).
Om te bepalen of er bij een economische transactie door een overheidsinstantie of overheidsbedrijf sprake is van een ‘voordeel’ maakt ook de Unierechter gebruik van het 'beginsel van de investeerder handelend in een markteconomie' (het Market Economy Operator Principle ( MEOP-principe ). De rechter kijkt daarbij of de overheid heeft gehandeld zoals een marktdeelnemer in een markteconomie in een vergelijkbare situatie zou hebben gedaan (zie bijvoorbeeld de arresten C-224/12, ING en T‑186/13, T‑190/13 en T‑193/13, Gemeente Leidschendam-Voorburg ). Met het MEOP-beginsel wordt nagegaan of de Staat een onderneming een voordeel heeft verleend door ten aanzien van een bepaalde transactie niet te handelen als een markdeelnemer in een markteconomie. Gedachte hierachter is dat wanneer de overheidsinstantie niet heeft gehandeld zoals een marktdeelnemer in een vergelijkbare situatie had gedaan, de begunstigde onderneming dan een economisch voordeel heeft ontvangen dat deze onder normale omstandigheden niet had kunnen verkrijgen, waardoor de onderneming in een gunstigere positie is gebracht dan haar concurrenten.
Kosten die voortvloeien uit door de Staat opgelegde wettelijke verplichtingen kunnen in beginsel worden beschouwd als verband houdende met de inherente kosten van de economische activiteit, zodat met eventuele compensatie voor die kosten een voordeel aan een onderneming wordt verleend ( T-538/11 België/Commissie). Het bestaan van een voordeel valt niet uit te sluiten wanneer het voordeel niet verder gaat dan een compensatie van kosten voortvloeiend uit het opleggen van een wettelijke verplichting. Wat betreft de kosten gemaakt bij het beheer van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) heeft het EU-Hof in het Altmark-arrest ( C-280/00 ) duidelijk gemaakt dat kan worden uitgesloten dat ‘een voordeel’ wordt verleend wanneer aan vier in het arrest genoemde cumulatieve criteria wordt voldaan.
Het bestaan van een voordeel is uitgesloten in geval van terugbetaling van onverschuldigde belasting ( C-61/79 Denkavit), bij een verplichting van de nationale overheid om schade te vergoeden die zij bij bepaalde ondernemingen hebben veroorzaakt (C-106 t/m 120/87 Asteris) of bijvoorbeeld de betaling van een schadevergoeding bij onteigening ( T-64/08 Nuova Terni Chimiche). De vrijstelling van de verplichting om geldboeten en andere financiële sancties te betalen wordt wel beschouwd als een voordeel in de zin van de steunregels (arrest C-295/97 Piaggio).
Ten aanzien van de (niet) marktconformiteit van een (steun)maatregel (en ook vaak de samenloop met vraagstukken over EU-aanbestedingsregelgeving daarbij) bestaat legio jurisprudentie. Zo bepaalde het EU-Gerecht in zaak T-597/19 (Helsingin Kaupunki) dat wanneer een onderneming wordt verkocht door middel van een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure, er mag worden aangenomen dat de marktconforme prijs overeenkomt met het hoogste bod.