6 en 7) “Vervalsen van de mededinging en ongunstige invloed op het EU-interne handelsverkeer”
Een overheidssteunmaatregel levert pas staatssteun op als deze de EU-interne mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het EU-interne handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. In de praktijk worden deze twee criteria vaak samen behandeld omdat zij als onlosmakelijk van elkaar worden beschouwd (zaak T-298/97 Alzetta Mauro).
Een door de staat toegekende maatregel wordt geacht de mededinging te vervalsen of het risico daartoe in te houden wanneer met de maatregel de concurrentiepositie van de begunstigde onderneming ten opzichte van andere, in het intracommunautaire handelsverkeer concurrerende ondernemingen kan worden versterkt (zaak C-730/79 Philip Morris). Praktisch gezien kan worden geconcludeerd dat er sprake is van vervalsing in de zin van artikel 107 lid 1 EU-Werkingsverdrag wanneer de Staat een financieel voordeel verschaft aan een onderneming in een geliberaliseerde sector waar er concurrentie is of zou kunnen zijn (zie ook zaak T-298/97 Alzetta Mauro en C-280/00 Altmark). De hoogte van het bedrag van de steun is niet beslissend voor het bepalen of een steunmaatregel toegestaan kan worden. Belangrijker is de invloed op het intracommunautaire handelsverkeer ( C- 225/91 Matra en T-214/95 Vlaams Gewest). Een oordeel over de vraag of er sprake is van vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten is voorbehouden aan de Commissie (zaken C-78/90 t/m 83/90 La Pallice-Port). Het EU-Hof zal bij het onderzoeken van (potentiële) vervalsing van mededinging kijken naar de concurrentiepositie van de onderneming vóór het ontvangen van steun en ná het ontvangen van steun (arrest Italië/Commissie, C-173/73 ). Als de situatie van de onderneming verbeterd is na het ontvangen van steun, is de concurrentiepositie verbeterd. Markten die door Unie- of nationale wetgeving voor concurrentie zijn afgeschermd, vallen buiten deze EU-interne markttoets.
Voor wat betreft ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten, is het niet noodzakelijk dat de begunstigde onderneming zelf aan het intracommunautaire handelsverkeer deelneemt (arrest OTB Bank, C-672/13 ).
Aan beide criteria is in de praktijk al relatief snel voldaan. Volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof hoeft voor de kwalificatie van een nationale maatregel als staatssteun niet te worden vastgesteld dat de betrokken steun het handelsverkeer tussen de lidstaten werkelijk heeft beïnvloed en de mededinging daadwerkelijk heeft vervalst, maar dient enkel te worden onderzocht of die steun dat handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen (arrest Eventech Ltd, C-518/13 en C-197/11 en C-203/11 Eric Libert). Overheidssteun kan ook worden geacht het EU-interne handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig te beïnvloeden indien de begunstigde onderneming niet direct in het grensoverschrijdende handelsverkeer actief is. De subsidie kan het bijvoorbeeld voor marktdeelnemers uit andere lidstaten moeilijker maken om de markt te betreden, omdat het lokale aanbod in stand wordt gehouden of wordt verruimd door de subsidie. Beïnvloeding van het handelsverkeer kan ook spelen wanneer de begunstigde onderneming haar productie volledig of grotendeels uit de Europese Unie exporteert. In dergelijke gevallen wordt aangenomen dat die beïnvloeding minder direct is en mag deze niet worden aangenomen op grond van het enkele feit dat de markt voor concurrentie open staat (zaak C-142/87 Tubemeuse en C-494/06 Commissie/Italië).
Als sprake is van een wettelijk monopolie (vastgesteld overeenkomstig Unierecht), of in sommige gevallen van (vermeende) uniciteit van partijen die steun ontvangen, wordt vaak aangenomen dat geen sprake kan zijn van ongunstige beïnvloeding van de EU-interne markt of van (dreiging tot) vervalsing van de mededinging (zie ook zaak T-295/12 Duitsland/Commissie). Ook voor steun aan ondernemingen die actief zijn in bepaalde geliberaliseerde sectoren die open staan voor mededinging of voor steun die een zuiver lokaal karakter kent (bijvoorbeeld voor een lokaal zwembad (staatssteunbesluit N 258/2000 Zwembad Dorsten) of museum (staatssteunbesluit N 630/03 museum Sardinië) dat geen EU-interne handelsbewegingen of mededingingsbeperkingen kent, of voor steun aan ondernemingen voor activiteiten in derde landen (niet zijnde EU-landen, denk bijvoorbeeld ook aan ontwikkelingshulp) geldt dat vaak wordt aangenomen dat niet aan het criterium van EU-interne mededingingsvervalsing of ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer wordt voldaan. Het is dan wel zaak om goed onderbouwd te motiveren en documenteren, bijvoorbeeld via een objectieve marktscan of marktonderzoek, dat sprake is van een legitiem verleende monopoliepositie of situatie waarin de mededinging en handel op de EU-interne markt niet verstoord of ongunstig beïnvloed wordt.