Internationale overeenkomsten (verdragen), die door de EU worden gesloten, treden doorgaans in werking op de manier en op de datum die in het verdrag zelf wordt geregeld (artikel 24 Weens Verdragenverdrag). De verdragspartijen moeten elkaar ervan in kennis stellen dat de interne procedure voor de goedkeuring van het verdrag is afgerond. De inwerkingtreding van het verdrag volgt dan op een in het verdrag overeengekomen datum na die kennisgeving. Van de datum van inwerkingtreding wordt melding gemaakt door een kennisgeving in de L-serie van het EU-Publicatieblad (zie artikel 17, letter d en e van het Reglement van Orde van de Raad).
In bepaalde gevallen wordt bij de ondertekening van het verdrag besloten tot voorlopige toepassing van het verdrag of van bepaalde artikelen ervan (artikel 218, lid 5, EU-Werkingsverdrag). Het gaat hier niet om een "voorlopige inwerkingtreding", maar om de toepassing van (delen van) het verdrag vooruitlopend op de formele inwerkingtreding ervan (artikel 25 Weens Verdragenverdrag).
De voorlopige toepassing neemt geen aanvang door het besluit van de Raad of door de publicatie ervan in het EU-Publicatieblad, maar door de daarop volgende instemming van de verdragspartners en op de in onderlinge overeenstemming vastgestelde datum van ingang van de voorlopige toepassing. Ook hiervan wordt door een kennisgeving melding gemaakt in de L-serie van het EU-Publicatieblad. Op deze manier is voor een ieder duidelijk vanaf welke datum de voorlopige toepassing van het verdrag juridische gevolgen heeft.
Het is mogelijk om een verdrag voor een bepaalde duur te sluiten. De werking eindigt dan door het verstrijken van de overeengekomen duur. Partijen kunnen afspreken dat het verdrag stilzwijgend kan worden verlengd. Ook kunnen partijen overeenkomen dat een verlenging alleen kan plaatsvinden door een uitdrukkelijk besluit, bijvoorbeeld totdat een nieuw verdrag in werking is getreden (zie bijvoorbeeld artikel 95, lid 4 van het Verdrag van Cotonou).