Richtlijnen bevatten de opdracht aan de lidstaten tot wie ze zijn gericht (soms een of enkele, meestal alle lidstaten) om de bepalingen ervan binnen een bepaalde tijd om te zetten in nationaal recht. Bij richtlijnen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de datum van inwerkingtreding en de datum van tenuitvoerlegging. Vanaf de datum van inwerkingtreding heeft de richtlijn rechtsgevolgen voor de lidstaten. De lidstaten moeten vanaf dat moment ervoor zorgen dat de richtlijn op tijd wordt omgezet in het nationale recht. De datum van tenuitvoerlegging ziet daarentegen op de uiterste datum waarop de richtlijn in de nationale wetgeving moet zijn omgezet.
Een richtlijn voorziet in een omzettingstermijn, die met name bedoeld is om de lidstaten voldoende tijd te geven om de omzettingswetgeving op te stellen. Hoewel op de lidstaten geen verplichting rust om deze maatregelen vast te stellen voor het verstrijken van de omzettingstermijn, dient een lidstaat zich gedurende deze termijn wel te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zou brengen. Bij eventuele met de richtlijn strijdige bepalingen moet onderzocht worden wat de concrete gevolgen van deze bepalingen zijn en van de toepassing ervan in de tijd. Indien blijkt dat de bepalingen zich aandienen als een definitieve en volledige omzetting van de richtlijn kan de onverenigbaarheid van deze bepalingen met de richtlijn een vermoeden wettigen. Dit vermoeden houdt in dat het door de richtlijn voorgeschreven resultaat niet binnen de gestelde omzettingstermijn zal worden bereikt indien die bepalingen niet meer tijdig kunnen worden gewijzigd (C-129/96, Inter-Environnement).
De met de richtlijnen beoogde harmonisatie heeft in de regel betrekking op toekomstige situaties. Soms krijgen de lidstaten echter de vrijheid om situaties die zich hebben voorgedaan vóór een bepaalde datum uit te zonderen van de temporele werking van die richtlijn. Daardoor kunnen in de afzonderlijke lidstaten uiteenlopende regels bestaan over dezelfde feitencomplexen.
Zo kunnen de lidstaten op grond van artikel 12, lid 4, van EU-richtlijn 2011/7 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties bij de omzetting van die richtlijn beslissen over de eventuele uitsluiting van de werkingssfeer van die richtlijn van vóór 16 maart 2013 gesloten overeenkomsten (zie ook C-330/16, Zarski).
De volgende aanwijzingen zijn ontleend aan de EU-handleiding voor de wetgeving (NL, EN, FR):
20.13. In alle gevallen waarin de adressaten van een handeling over een passende termijn dienen te beschikken om de uit die handeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, moeten de datum van inwerkingtreding of vankrachtwording enerzijds en de datum van toepassing of uitvoering anderzijds van elkaar worden onderscheiden. Vooral bij richtlijnen is dit noodzakelijk. Bepalingen met betrekking tot de uitvoering worden opgenomen in een artikel voorafgaand aan het artikel betreffende de inwerkingtreding of, naargelang het geval, betreffende de adressaten.
Voorbeeld: "De lidstaten [treffen de nodige maatregelen] (doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden) om uiterlijk op ... aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis."
20.14. Met name bij richtlijnen die tot doel hebben het vrije verkeer van goederen, personen en diensten te waarborgen, dient te worden vermeden dat de lidstaten de in die richtlijn vervatte regeling op uiteenlopende tijdstippen in de loop van de hun toegekende omzettingstermijn gaan toepassen. Daardoor zouden nieuwe belemmeringen kunnen ontstaan. Hiertoe dient in de richtlijn een voor alle lidstaten geldende datum te worden vastgesteld vanaf welke de desbetreffende nationale bepalingen moeten worden toegepast.
Voorbeeld: "De lidstaten dienen vóór ... de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen die bepalingen toe met ingang van ..."