Op deze pagina:
De bepalingen inzake het vervoer zijn in titel VI van het EU-Werkingsverdrag neergelegd. Het gaat om de artikelen 90 tot en met 100 van het EU-Werkingsverdrag. Artikel 100 EU-Werkingsverdrag maakt een onderscheid tussen enerzijds het wegvervoer, het spoorwegvervoer en de binnenvaart (lid 1) en anderzijds de luchtvaart en de zeevaart (lid 2). De artikelen 90 tot en met 99 van het EU-Werkingsverdrag zijn alleen van toepassing op het wegvervoer, het spoorwegvervoer en de binnenvaart.
Op deze ECER-pagina wordt ingegaan op de artikelen 90 tot en met 99 EU-Werkingsverdrag. Deze informatie heeft dus alleen betrekking op het (spoorweg)vervoer en de binnenvaart. Indien wordt ingegaan op de lucht- en zeevaart wordt dit uitdrukkelijk vermeld.
Naar boven
De EU is op grond van artikel 91, lid 1 EU-Werkingsverdrag bevoegd om maatregelen vast te stellen op het gebied van het wegvervoer, het spoorwegvervoer en de binnenvaart. Het gaat onder meer om de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer, de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waar zij niet woonachtig zijn, de vaststelling van maatregelen die de veiligheid van het vervoer verbeteren en alle overige dienstige bepalingen.
De maatregelen worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. Bij de vaststelling van maatregelen moet rekening worden gehouden met de bijzondere aspecten van het vervoer. Tevens moet worden gekeken of de toepassing van nieuwe maatregelen ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde regio's of voor de exploitatie van vervoersfaciliteiten.
De EU is op grond van artikel 100, lid 2, EU-Werkingsverdrag eveneens bevoegd om passende bepalingen voor de luchtvaart en de zeevaart vast te stellen. Deze bepalingen worden volgens de gewone wetgevingsprocedure vastgesteld.
Artikel 92 EU-Werkingsverdrag verbiedt lidstaten om nationale bepalingen op zodanige wijze te veranderen dat deze bepalingen daardoor in hun rechtstreekse of zijdelingse uitwerking minder gunstig worden voor buitenlandse EU-vervoersondernemers ten opzichte van nationale vervoersondernemers. Het gaat om de maatregelen die op 1 januari 1958 of, voor toetredende lidstaten, op de datum van hun toetreding, van kracht waren.
De Raad kan een maatregel vaststellen die in een afwijking op dit verbod voorziet. Een dergelijke maatregel kan in de Raad slechts met eenparigheid van stemmen worden aangenomen.
Op grond van artikel 107, lid 1, EU-Werkingsverdrag zijn steunmaatregelen van lidstaten die de mededinging in de EU kunnen beperken verboden. In bepaalde gevallen kunnen steunmaatregelen echter gerechtvaardigd zijn in het licht van het gemeenschappelijk belang van de EU. Een aantal van die situaties worden in artikel 107, lid 3, EU-Werkingsverdrag genoemd en zijn ook van toepassing op de vervoerssector.
Volgens artikel 93 EU-Werkingsverdrag zijn steunmaatregelen die beantwoorden aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer of die overeenkomen met de vergoeding van bepaalde openbaredienstverplichtingen eveneens gerechtvaardigd. Artikel 93 EU-Werkingsverdrag vormt een lex specialis binnen het Verdragsrechtelijke staatssteunregime.
Aangezien de artikelen 90 tot 99 EU-Werkingsverdrag niet van toepassing zijn op de lucht- en zeevaart is artikel 93 EU-Werkingsverdrag ook niet van toepassing op deze vervoerssectoren. De Commissie heeft echter wel richtsnoeren vastgesteld voor de verenigbaarheid met artikel 107 EU-Werkingsverdrag van staatssteunmaatregelen in de lucht- en zeevaartsector.
De artikelen 94 tot 96 van het EU-Werkingsverdrag hebben betrekking op de vrachtprijzen en vervoersvoorwaarden. Artikel 94 EU-Werkingsverdrag bepaalt in het algemeen dat elke in het kader van de Verdragen genomen maatregel op het gebied van de vrachtprijzen en de vervoersvoorwaarden rekening moet houden met de economische toestand van de vervoersondernemers.
Op grond van artikel 95, lid 1, EU-Werkingsverdrag mag een vervoerondernemer voor dezelfde verbindingen geen verschillende vrachtprijzen en vervoersvoorwaarden toepassen afhankelijk van het land van herkomst of bestemming van de vervoerde waren. De Raad kan maatregelen vaststellen om de naleving van dit discriminatieverbod te waarborgen (artikel 95, lid 3, EU-Werkingsverdrag). Deze maatregelen zijn door de Raad neergelegd in verordening 11/60.
De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief een onderzoek instellen naar mogelijke discriminerende vrachtprijzen en vervoersvoorwaarden. Na raadpleging van de belanghebbende lidstaat kan de Commissie de noodzakelijke besluiten nemen. De Commissie neemt de besluiten in het kader van de maatregelen die de Raad op grond van artikel 95, lid 3, EU-Werkingsverdrag heeft vastgesteld (artikel 95, lid 4, EU-Werkingsverdrag). In verordening 11/60 zijn bijvoorbeeld voorschriften neergelegd over het recht van de Commissie om extra informatie op te vragen.
De lidstaten mogen voor het vervoer binnen de EU geen prijzen en voorwaarden opleggen die enig element van steun of bescherming in het belang van één of meer ondernemingen of bepaalde industrieën inhouden (artikel 96, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Dit is slechts anders indien een lidstaat een machtiging van de Commissie ontvangt. De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief een onderzoek naar mogelijke steun of bescherming starten. Bij dit onderzoek houdt de Commissie onder meer rekening met de vereisten van een passend regionaal economisch beleid en met de behoeften van minder ontwikkelde gebieden. Daarnaast moet de Commissie rekening houden met de vraagstukken die zich in ernstig benadeelde streken voordoen en met de gevolgen voor de mededinging tussen de verschillende takken van vervoer.
Een vervoersondernemer kan naast de vervoersprijs ook heffingen of andere rechten in verband met de grensoverschrijding in rekening brengen. Artikel 97, eerste volzin, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat deze heffingen of andere rechten een redelijk peil niet te boven mogen gaan. Daarbij is met name van belang wat de werkelijke kosten zijn die door de grensoverschrijding zijn gemaakt. Artikel 97, tweede volzin, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de lidstaten moeten streven naar een geleidelijke verlaging van dergelijke kosten.
De artikelen 90 tot 99 van het EU-Werkingsverdrag verzetten zich niet tegen bepaalde maatregelen van Duitsland. Het gaat om maatregelen die Duitsland neemt om de economische nadelen die de deling van Duitsland heeft veroorzaakt te compenseren (artikel 98 EU-Werkingsverdrag). De Raad kan vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) besluiten om artikel 98 EU-Werkingsverdrag in te trekken. Vooralsnog heeft de Raad geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.