Op deze pagina:
De totstandbrenging van de interne markt brengt met zich mee dat ondernemingen, die niet alleen op zuiver lokale behoeften zijn gericht, hun werkzaamheden op EU-niveau moeten kunnen vormgeven en uitvoeren. De moeilijkheden die ontstonden bij herstructurerings- en samenwerkingsoperaties tussen ondernemingen uit verschillende lidstaten, waaronder de verplichting om een vennootschapsvorm naar een bepaald nationaal recht te kiezen, konden niet volledig op grond van artikel 50 EU-Werkingsverdrag (zie dossier Overige EU-wetgeving) worden verholpen.
De EU-wetgever heeft daarom op grond van artikel 352, lid 1, EU-Werkingsverdrag - de zogeheten flexibiliteitsclausule - een aantal verordeningen vastgesteld die Europese ondernemingsvormen in het leven roepen. De oprichting en de werking van deze Europese ondernemingsvormen worden grotendeels beheerst door het EU-recht. Deze EU-ondernemingen worden niet meer belemmerd door de verschillen tussen het ondernemingsrecht van de lidstaten en de territoriaal beperkte toepassing van dit ondernemingsrecht.
In dit kader heeft de EU-wetgever verordeningen vastgesteld inzake een Europees economisch samenwerkingsverband (EESV), een Europese vennootschap (SE: Societas Europaea) en een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE: Societas Cooperativa Europaea).
Naar boven
Het Europees economisch samenwerkingsverband (verordening 2137/85) is een EU-rechtelijke samenwerkingsvorm waarin ondernemingen, ondernemers of beoefenaren van het vrije beroep uit verschillende lidstaten een gezamenlijke economische activiteit kunnen uitoefenen. Het EESV heeft tot doel om de samenwerking over de grenzen heen te bevorderen en verricht met name ondersteunende werkzaamheden. Deze ondersteunende werkzaamheden moeten samenhangen met de economische activiteiten van de bij het EESV aangesloten deelnemers, maar mogen daarvoor niet in de plaats komen. Het gaat onder meer om gezamenlijk onderzoek en ontwikkeling, inkoop, productie en verkoop.
In artikel 3, lid 2, sub a tot e, verordening 2137/85 zijn enkele beperkingen ten aanzien van de EESV opgenomen. Op grond van dit artikel mag een EESV niet als holdingsmaatschappij fungeren, geen bestuursmacht uitoefenen over de aangesloten leden en zelf niet deelnemen aan een andere EESV. Tevens bepaalt artikel 21 van verordening 2137/85 dat het maken van winst niet als doel van het EESV wordt gezien. De winst van het EESV wordt als winst van de leden gezien en wordt uitgekeerd overeenkomstig de bepalingen in de oprichtingsovereenkomst.
De Europese vennootschap (SE) is tot stand gekomen door middel van verordening 2157/2001, waarin het statuut voor de Europese naamloze vennootschap is opgenomen. Deze verordening is erop gericht om een vennootschapsvorm te creëren die niet wordt beheerst door het recht van één van de lidstaten, maar door het recht in verordening 2157/2001. In veel gevallen verwijst de verordening echter naar het recht van de lidstaat waar de Europese vennootschap haar zetel heeft.
De Europese vennootschap kan worden opgericht door ondernemingen die in verschillende lidstaten rechtspersoonlijkheid bezitten. De oprichting kan plaatsvinden door middel van de oprichting van een holding-vennootschap, een juridische fusie, omzetting of door de oprichting van een gemeenschappelijke dochtervennootschap. De regels inzake de medezeggenschap van werknemers bij een SE zijn in richtlijn 2001/86 neergelegd.
De Europese coöperatieve vennootschap (SCE) (verordening 1435/2003) moet het voor coöperaties gemakkelijker maken om hun werkzaamheden over de grenzen heen te ontwikkelen. Daarbij staan een aantal beginselen centraal. Onder meer het beginsel dat de leden van een SCE afnemer, werknemer of leverancier van de SCE moeten zijn of op een andere manier betrokken moeten zijn bij de activiteiten van de SCE. Ook dient de zeggenschap over de SCE op billijke wijze over de leden te zijn verdeeld. De regels inzake de medezeggenschap van werknemers bij een SCE zijn in richtlijn 2003/72 neergelegd.