Financiën van de EU

Financiën van de EU

Op deze pagina:

Memorie van Toelichting

 

Het Verdrag van Lissabon leidt tot verbeteringen met betrekking tot de wijze waarop de financiën van de Unie zijn geregeld: een vereenvoudiging van de begrotingsregels, opname van de belangrijkste afspraken tussen Raad en Europees Parlement – zoals in het Interinstitutioneel akkoord inzake de begrotingsdiscipline van 14 juni 2006 (PbEU 2006, C 139/1) is vastgelegd – en de versterking van de rol van het Europees Parlement in de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Naast genoemde meer algemene doelstellingen heeft de regering, gezien het belang hiervan, vanaf het begin ingezet op de opname van de Financiële Perspectieven (de meerjarige financiële kaders voor de begroting) in het Verdrag en het behoud van een bepalende rol voor de lidstaten en hun parlementen bij het Eigen Middelen Besluit van de Unie. Zowel bij de Financiële Perspectieven, als bij het Eigen Middelen Besluit wenste de regering het behoud van unanimiteit bij de besluitvorming. De regering is tevreden met dit resultaat. Belangrijke doelstellingen, zoals volledig budgetrecht voor het Europees Parlement door middel van het opheffen van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, vereenvoudiging van de begrotingsprocedure en behoud van het institutioneel evenwicht tussen Raad en Europees Parlement, zijn gerealiseerd.

Budgettaire en financiële beginselen

Met artikel 268 Werkingsverdrag (artikel 310 VWEU) is de wens van de regering verwezenlijkt om de centrale beginselen voor de financiën van de Europese Unie op overzichtelijke wijze in een enkele bepaling vast te leggen. De inhoud is grotendeels gebaseerd op een aantal bepalingen uit het EG-Verdrag. Het derde lid betreft een codificatie van de praktijk in de begrotingsprocedure. Bij de herziening van 25 juni 2002 van het Financieel Reglement (PbEG 2002 L 248/1) is vastgelegd dat alleen middelen in de begroting kunnen worden opgenomen waarvoor een juridische basis bestaat. Het vierde lid bevat de belangrijke toevoeging dat naast het Eigen Middelen Plafond ook het meerjaren financieel kader als grens dient voor de jaarlijkse begroting van de Unie. Op deze manier wordt de hiërarchie der financiële bepalingen vastgelegd. De Unie kent een Eigen Middelen Plafond; daarbinnen bevindt zich het meerjarig financieel kader en daarbinnen bevindt zich de jaarlijkse Uniebegroting.

Meerjarig financieel kader

Met artikel 270 bis Werkingsverdrag (artikel 312 VWEU) zijn de Financiële Perspectieven (de meerjarige financiële kaders voor de begroting) opgenomen in het Verdrag. Voor deze periode waren de afspraken hieromtrent alleen vastgelegd in een interinstitutioneel akkoord tussen Raad, Europees Parlement en Commissie. Dit vond de regering een te onzekere basis aangezien dit akkoord alleen geldigheid bezit zolang de betrokken instellingen dit onderling onderschrijven. Het meerjarig financieel kader heeft een onmisbare functie gekregen in het financiële bouwwerk van de Unie. Zo biedt het kader de mogelijkheid om over een langere periode beleid en middelen in te zetten voor de politieke prioriteiten van de Unie. De kwaliteit van het gevoerde beleid is door de voorspelbaarheid van middelen toegenomen. Daarnaast geeft een dergelijk kader zekerheid aan de lidstaten, zowel over de maximale, jaarlijkse afdrachten aan de Europese Unie als over de jaarlijkse ontvangsten.

Voor de vaststelling van de Financiële Perspectieven is, overeenkomstig de Nederlandse inzet, unanimiteitsbesluitvorming van toepassing. Er is in de tweede alinea van het tweede lid van artikel 270 bis (artikel 312 VWEU) een passerellebepaling opgenomen die een overgang naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid mogelijk maakt na een unaniem besluit daartoe van de Europese Raad. De buitensporige negatieve nettobetalerspositie van Nederland ligt ten grondslag aan de wens van de regering de unanimiteit te handhaven. De regering meent te allen tijde een ultiem controlemiddel in handen te moeten hebben met betrekking tot de mogelijke afdrachten aan de Unie. Om dit standpunt te onderstrepen heeft de regering een verklaring 59 afgelegd waarin wordt gesteld dat Nederland pas zal instemmen met een overgang naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, wanneer op basis van een wijziging van het Eigen Middelen Besluit (artikel 269 Werkingsverdrag (artikel 311 VWEU)) een bevredigende oplossing is gevonden voor de Nederlandse buitensporige negatieve nettobetalerspositie.

In artikel 270 bis (artikel 312 VWEU) zijn tevens nadere bepalingen opgenomen inzake het meerjarig financieel kader. De minimumduur (vijf jaar) van de kaders wordt vastgelegd, evenals de onderverdeling naar inhoud en soorten middelen (vastleggingskredieten versus betalingskredieten). Voorts bepaalt het vierde lid dat, indien geen akkoord wordt bereikt over een nieuw meerjarig financieel kader voor het einde van het voorgaande (dan nog geldende kader), het laatste jaar van het vorige meerjarig financieel kader zal worden verlengd tot het moment dat een nieuw meerjarig kader vastgesteld is. Op deze manier is zeker gesteld dat bij het uitblijven van een nieuw besluit er toch een bindend kader voor de jaarlijkse begroting blijft bestaan. Een dergelijke regeling betekent bovendien dat de opwaartse kracht van een veto voor besluitvorming over het meerjarig financieel kader verdwijnt. In geval geen overeenstemming wordt bereikt vanwege een veto van één of meer lidstaten, gelden krachtens het vierde lid immers de maximumbedragen van het laatste jaar van het voorafgaande kader. Aldus treedt automatisch een uitgavenplafond in werking totdat alsnog overeenstemming wordt bereikt over een nieuw meerjarig financieel kader.

Jaarlijkse begroting

Artikel 272 Werkingsverdrag (artikel 314 VWEU) bevat een aantal belangrijke wijzigingen inzake de jaarlijkse begroting. Ten opzichte van artikel 272 EG-Verdrag is het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven verdwenen. Ook is het jaarlijkse maximum stijgingspercentage verdwenen en is het aantal lezingen van het voorontwerp van de begroting van de Commissie door de Raad en het Europees Parlement van twee naar elk één teruggebracht.

Het gewijzigde artikel 272 (artikel 314 VWEU) bevat een tweetal lagen van besluitvorming. De eerste laag heeft betrekking op het bemiddelingscomité. In het achtste lid staat dat indien de Raad en het Europees Parlement geen akkoord in het kader van bemiddeling kunnen bereiken, de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting moet indienen. De tweede laag heeft betrekking op de stemming nadat het bemiddelingscomité een politiek akkoord heeft bereikt. In het zevende lid staat dat nadat de Raad en het Europees Parlement in het bemiddelingscomité een akkoord hebben bereikt, het Europees Parlement het akkoord alsnog kan afwijzen met een meerderheid van stemmen (met als gevolg dat de Commissie een nieuw voorstel moet indienen). Indien de Raad het in het bemiddelingscomité bereikte akkoord afwijst, maar het Parlement dit akkoord goedkeurt, kan het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden en met drie vijfde van de uitgebrachte stemmen haar eerdere amendementen bevestigen. Voor de amendementen die niet worden herbevestigd door het Parlement geldt de uitkomst van het bemiddelingscomité. De begroting wordt dan vastgesteld op deze basis.

Uitvoering en kwijtingverlening

In artikel 274 Werkingsverdrag (artikel 317 VWEU) is gewijzigd dat niet alleen de Commissie de begroting voert maar dat zij dit moet doen in samenwerking met de lidstaten (eerste alinea). In een toevoeging in de tweede alinea wordt uitdrukkelijk een verband gelegd tussen de controleen auditverplichtingen van de lidstaten bij de uitvoering van beleid met Europees gemeenschapsgeld en het Financieel Reglement. Dit is een duidelijke verwijzing naar gedelegeerde verantwoordelijkheid voor de lidstaten bij het uitvoeren van sommige Gemeenschapsprogramma’s. De regels en afspraken daarover zullen op hoofdlijnen in het Financieel Reglement gemaakt moeten worden. Specifieke uitvoeringsbepalingen en beheer en controle verantwoordelijkheden voor de lidstaten zullen in de desbetreffende rechtsbasis van het communautaire programma moeten worden opgenomen.

Artikel 275 Werkingsverdrag (artikel 318 VWEU) is aangevuld met een tweede alinea om zeker te stellen dat naast de verantwoording over de bestedingen in meer boekhoudkundige zin, ook een meer beleidsinhoudelijke evaluatie ten behoeve van de Raad en het Europees Parlement door de Commissie gemaakt wordt. Op deze manier kan, naast de rechtmatigheid, de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven in ogenschouw worden genomen. De regering heeft deze toevoeging ondersteund.

Gemeenschappelijke financiële bepalingen

In Artikel 279 Werkingsverdrag (artikel 322 VWEU) is de besluitvormingsprocedure in de Raad voor de vaststelling van het Financieel Reglement, alsmede de regels voor de betaling van de afdrachten aan de Unie zodanig gewijzigd dat met gekwalificeerde meerderheid wordt besloten in plaats van met unanimiteit.
In artikel 279 ter Werkingsverdrag (artikel 324 VWEU) is de praktijk van regulier overleg tussen de instellingen (Raad, Europees Parlement en Commissie) in het kader van de begrotingsprocedure vastgelegd.

Nota naar aanleiding van het verslag

 

De leden van de SP-fractie stellen verheugd te zijn met het behoud van het veto op het gebied van de financiën van de Unie. Zij hopen dat de uitbreiding van de verantwoordelijkheid over de begroting naar andere lidstaten (artikel 317 Werkingsverdrag) ook zal zorgen voor meer inspanning in de andere lidstaten om hun uitgaven te verantwoorden zodat goedkeuring door de Europese Rekenkamer van de begroting kan plaatsvinden. De regering deelt de visie van de leden van de SP-fractie dat het behoud van het veto bij de Financiële Perspectieven een wenselijke zaak is en deelt de hoop dat het nieuwe Verdrag andere lidstaten zal stimuleren hun uitgaven (beter) te verantwoorden. Een positieve betrouwbaarheidsverklaring door de Europese Rekenkamer van de begroting van de Unie blijft immers een belangrijke doelstelling.