Openbaarheid

Openbaarheid

Op deze pagina:

Memorie van Toelichting

 

Om de democratische legitimiteit van Europese regelgeving en besluitvorming verder te versterken past het Verdrag van Lissabon verschillende bepalingen in de Verdragen aan om de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt en de daaruit voortvloeiende regels voor burgers inzichtelijker en toegankelijker te maken. Daartoe is in artikel 16 A van het Werkingsverdrag (artikel 15 VWEU) het beginsel neergelegd dat de instellingen, organen en instanties van de Unie transparant moeten functioneren. Het artikel bepaalt dat zowel het Europees Parlement als de Raad, wanneer het gaat om beraadslagingen en stemmingen over een ontwerp van wetgevingshandeling, in het openbaar vergaderen. Voorts bevat dit artikel de bepaling van het bestaande artikel 255 van het EG-Verdrag over de openbaarheid van documenten, met dien verstande dat met het Verdrag van Lissabon deze bepaling van kracht wordt voor alle instellingen, organen en instanties van de Unie. De regering steunt de uitbreiding van het toepassingsbereik van de openbaarheidsregels.

Ten slotte is de regering verheugd over de nieuwe bepaling 16 C van het Werkingsverdrag (artikel 17 VWEU) waarin onder meer wordt gesteld dat de Unie een open, transparante en regelmatige dialoog voert met kerken en levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties.

Bescherming persoonsgegevens

Nieuw is dat de bescherming van persoonsgegevens in het Verdrag van Lissabon onder één artikel wordt ondergebracht (artikel 16 B Werkingsverdrag (artikel 16 VWEU)). Onder het EG-Verdrag waren deze regelingen gebaseerd op het algemene harmonisatieartikel van 95 EG-Verdrag voor de lidstaten en op artikel 286 EG-Verdrag voor de instellingen, organen en instanties. In artikel 25 bis EU-Verdrag (artikel 39 VEU) wordt echter een belangrijke uitzondering gemaakt: een ander regime inzake persoonsbescherming wordt van kracht op de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten bij de uitoefening van activiteiten die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer van die gegevens. Deze bepaling bevestigt de aparte status die het GBVB binnen het Verdrag heeft. Zie eveneens paragraaf 2.3.2 van deze toelichting. Bij deze bepalingen horen verklaringen 20 en 21.

Nota naar aanleiding van het verslag

 

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre verslagen van overleg van de Commissie met lobbyisten behoren tot de documenten van de Unie. De regering wijst in dit verband op Verordening 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Op grond van deze verordening dienen alle documenten van de instellingen in beginsel voor het publiek toegankelijk te zijn. Verordening 1049/2001 bepaalt voorts de eventuele gronden op basis waarvan toegang tot een document geweigerd kan worden. Op 30 april 2008 heeft de Commissie een voorstel tot wijziging van Verordening 1049/ 2001 ingediend. De Kamers zullen daarover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd (BNC-fiche).

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe een open en regelmatige dialoog met kerken en levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties, welke in artikel 16C van het Werkingsverdrag (art. 17 VWEU) wordt genoemd, vorm krijgt. De regering kan hierop antwoorden dat de betrokken instellingen van de Europese Unie moeten bepalen hoe zij nader vorm geven aan de dialoog met de in dit artikel genoemde organisaties. Een voorbeeld van de betrokkenheid van het Europees Parlement bij deze dialoog is het feit dat met regelmaat vertegenwoordigers van kerken en levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties uitgenodigd worden om het EP te bezoeken en de dialoog met volksvertegenwoordigers aan te gaan.

Memorie van Antwoord Eerste Kamer

 

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts wanneer precies de persoonsgegevens worden beschermd op grond van artikel 16 Werkingsverdrag en wanneer onder artikel 39 EU-Verdrag en waar precies de grens ligt. De regering antwoordt hierop dat bescherming van artikel 39 VEU alleen betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 2 van Titel V van het EU-Verdrag vallen. Dat hoofdstuk bevat de specifieke bepalingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Alle overige persoonsgegevens worden beschermd door besluiten op grond van artikel 16 VWEU. De enkele overdracht van deze gegevens naar derde landen is niet voldoende om artikel 39 VEU van toepassing te doen zijn. Er moet immers in dat geval sprake zijn van uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen. Dat geldt ook voor de persoonsgegevens in het kader van de politiële en strafrechtelijke samenwerking. Ook voor de overdracht van deze gegevens naar derde landen gelden de regels die op basis van artikel 16 VWEU worden vastgesteld.

Op de vraag van deze leden of er verschillen bestaan in de inhoudelijke criteria en het niveau van bescherming tussen beide Verdragsartikelen, antwoordt de regering als volgt. De betreffende bepalingen bevatten geen inhoudelijke criteria voor de op basis daarvan vast te stellen besluiten. In beginsel zal het niveau van bescherming zoveel mogelijk gelijkwaardig zijn. Echter, de aard van de belangen die gemoeid kunnen zijn met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid kan meebrengen dat daarmee rekening wordt gehouden. Nu al bevat de richtlijn inzake de bescherming van persoonsgegevens specifieke afwijkingen met het oog op de nationale veiligheid. Ook op het gebied van de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking kunnen specifieke voorschriften noodzakelijk zijn, zo volgt uit Verklaring 21.

Voorts is sprake van een grotere transparantie van besluitvorming in het Europees Parlement en in de Raad. Het Europees Parlement vergadert reeds in het openbaar over wetgeving en de Raad ook voor zover het codecisiewetgeving betreft. Het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de Raad
in het openbaar zal vergaderen over alle wetgevingshandelingen. De Europese Raad wordt niet openbaar. De bevoegdheden van de Europese Raad worden weliswaar uitgebreid, maar hij krijgt geen wetgevende bevoegdheid. Overigens zal de Europese Raad, nu deze een instelling van de Unie wordt, een reglement van orde krijgen waardoor het handelen van deze instelling volgens gezamenlijk vastgestelde regels zal verlopen. De regering acht van belang dat de nationale parlementen hun ministers adequaat kunnen controleren. Wat betreft de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over hoe de rol van de nationale parlementen ingevuld moet worden, geldt dat de regering dit in eerste instantie een zaak van de nationale parlementen zelf acht. De regering beschikt niet over een overzicht van de informatie die alle nationale parlementen ontvangen over besluitvorming in de Raad.