Europees Parlement

Europees Parlement

Op deze pagina:

Memorie van Toelichting

Europees Parlement

De regering is tevreden met de bereikte resultaten ten aanzien van het Europees Parlement. De belangrijkste vooruitgang – de introductie van de gewone wetgevingsprocedure en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement – wordt beschreven in paragrafen 2.1.11 en 3.1 van deze memorie. Het Verdrag van Lissabon versterkt de rol van het Europees Parlement, hetgeen met name wanneer besloten wordt bij gekwalificeerde meerderheid, onontbeerlijk is om de democratische controle op de besluitvorming te waarborgen. Daarbij lag in het bijzonder ook de nadruk op het vergroten van de invloed van het Europees Parlement bij de verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie. Het Europees Parlement zal tevens worden betrokken bij de benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Daarnaast heeft de regering zich met succes ingezet voor een additionele zetel voor Nederland in het Europees Parlement.

De taken van het Europees Parlement worden expliciet vermeld in een nieuw artikel 9 A EU-Verdrag (artikel 14 VEU): het oefent samen met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Deze taken worden aanzienlijk uitgebreid. Een toelichting op uitbreiding van het medebeslissingsrecht en op de financiële bepalingen wordt respectievelijk gegeven in paragrafen 3.1 en 2.4 van deze memorie. Artikel 9 A EU-Verdrag (artikel 14 VEU) stelt verder dat het Europees Parlement tevens politieke controle en adviserende taken uitvoert en de voorzitter van de Commissie kiest. In paragraaf 2.1.7 van deze memorie wordt de nieuwe procedure voor verkiezing van de Commissievoorzitter behandeld.

Tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Lissabon werd door de Europese Raad een akkoord bereikt over de samenstelling van het Europees Parlement. Nederland zal daardoor in de toekomst beschikken over een extra EP-zetel. Het akkoord kwam tot stand op basis van een voorstel van het Europees Parlement over zijn samenstelling (A6-0351/2007). De Europese Raad van juni 2007 had het verzoek om een dergelijk voorstel neergelegd bij het Europees Parlement. Het akkoord behelst dat de Europese Raad vóór de EP-verkiezingen van 2009 zijn politiek akkoord zal hechten aan een besluit over de samenstelling. Dit te nemen besluit wordt gebaseerd op het genoemde voorstel van het Europees Parlement, waarin Nederland van 25 naar 26 zetels gaat. De procedure over het besluit is in verklaring 5 en in artikel 2 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen vastgelegd. Artikel 2 van het Protocol bepaalt verder nog dat tijdens de zittingsperiode 2004–2009 de samenstelling van het Europees Parlement niet verandert, ook niet bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Op basis van de toetredingsverdragen met Roemenië en Bulgarije zou Nederland vanaf de Europees Parlement-verkiezingen van 2009 25 zetels hebben. In het genoemde voorstel van het Europees Parlement worden aan Nederland dus 26 zetels toebedeeld. De regering is verheugd dat Nederland, na ratificatie van het Verdrag van Lissabon en het akkoord over bovengenoemd besluit, een extra zetel in het Europees Parlement zal hebben. Dit doet recht aan het inwoneraantal van Nederland.

Naast de gemaakte afspraken over de toekomstige besluiten over de zetelverdeling, bepaalt het Verdrag van Lissabon in artikel 9 A, tweede lid, EU-Verdrag de nieuwe parameters voor de samenstelling van het Europees Parlement (artikel 14, tweede lid, VEU). Het totaal aantal zetels bedraagt maximaal 751. In verklaring 4 betreffende de samenstelling van het Europees Parlement wordt een extra zetel toegewezen aan Italië ten opzichte van het genoemde voorstel van het Europees Parlement inzake zijn samenstelling. Hierin wordt de pariteit tussen Italië, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk losgelaten en worden de twee laatstgenoemde meer zetels toebedeeld dan de eerstgenoemde. In dit licht is besloten dat Italië een additionele zetel zal krijgen ten opzichte van het voorstel van het Europees Parlement.

In artikel 9 A, tweede lid, EU-Verdrag is het principe van degressieve proportionaliteit uitdrukkelijk vastgelegd (artikel 14, tweede lid, VEU). Dit principe houdt in dat het aantal zetels dat een lidstaat in het Europees Parlement heeft, niet recht evenredig is met de bevolkingsomvang van die lidstaat. Naarmate een lidstaat een grotere bevolkingsomvang heeft, zal het aantal inwoners dat een zetel van die lidstaat vertegenwoordigt toenemen. Tevens is bepaald dat iedere lidstaat minimaal zes en maximaal 96 zetels in het Europees Parlement heeft. Met name de allerkleinste lidstaten hebben voor het minimum van zes zetels gepleit. Deze wens is gehonoreerd.

Ingevolge artikel 9 A EU-Verdrag, derde lid, zoals ingevoegd door het Verdrag van Lissabon, worden de leden van het Europees Parlement voor een periode van vijf jaar gekozen door middel van rechtstreekse, algemene, vrije en geheime verkiezingen (artikel 14, derde lid, VEU). In het nieuwe eerste lid van artikel 190 Werkingsverdrag wordt verduidelijkt dat het Europees Parlement met het oog op de vaststelling van de nodige bepalingen voor de verkiezingen een ontwerp opstelt (artikel 223, eerste lid, VWEU). Nieuw is dat het Europees Parlement in plaats van zijn instemming, zijn goedkeuring moet verlenen voordat de Raad de nodige bepalingen kan vaststellen. Verder wordt verduidelijkt dat de bepalingen pas in werking treden nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd. De Akte van Verkiezingen die in 2004 is overeengekomen blijft van kracht.

In artikel 192 Werkingsverdrag (artikel 225 VWEU) is bepaald dat het Europees Parlement om een voorstel van de Commissie kan vragen als zij dat nodig acht voor de uitvoering van het Werkingsverdrag. Hieraan is toegevoegd dat als de Commissie, ondanks dit verzoek, besluit geen voorstel in te dienen, de Commissie de redenen hiervoor aan het Parlement moet mededelen. In artikel 193 Werkingsverdrag (artikel 226 VWEU) over het enquêterecht van het Parlement is verduidelijkt welke procedure moet worden gevolgd bij het vaststellen van de nadere bepalingen over de uitoefening van dit recht: het Europees Parlement besluit op eigen initiatief, na goedkeuring door de Raad en Commissie (derde alinea).

De Europese ombudsman wordt niet langer benoemd maar gekozen door het Europees Parlement, zo is vastgelegd in artikel 195, tweede lid, Werkingsverdrag (artikel 228, tweede lid, VWEU). Conform artikel 197, vierde alinea, Werkingsverdrag, kan het Europees Parlement voortaan naast de Raad ook de Europese Raad horen volgens hun respectieve reglementen van orde (artikel 230, vierde alinea, VWEU). Dit is het gevolg van het feit dat de Europese Raad onderdeel uitmaakt van het institutio- neel kader van de Unie. Ook de bepaling over het horen van de Commissie is in dit artikel geplaatst (artikel 197, tweede alinea, Werkingsverdrag (artikel 230, tweede alinea, VWEU)).

Nota naar aanleiding van het verslag


Europees Parlement

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het volledige budgetrecht dat het Europees Parlement zal krijgen. Deze leden vragen of de zeggenschap van het EP over de begroting zich ook uitstrekt tot alle onderdelen van het GBVB, inclusief de nog op te richten Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). De regering deelt de waardering van de leden van de fractie van de VVD dat de bevoegdheden van het EP in het Verdrag van Lissabon zijn uitgebreid. Daarin zijn de begrotingsprocedures aangepast, vervalt het onderscheid tussen niet-verplichte en verplichte uitgaven en dienen Raad en EP gezamenlijk overeenstemming te bereiken over de EU-begroting voor het volgende jaar. Wat betreft GBVB blijft de afspraak dat administratieve uitgaven voor de EU en de beleidsuitgaven (met uitzondering van militaire of defensie-uitgaven en gevallen waar de Raad met unanimiteit anders beslist) ten laste van de EU-begroting komen. Het EP heeft hier dus ook budgetrecht en dat geldt ook voor de EDEO. Volgens het Verdrag van Lissabon kunnen voorts, na raadpleging van het EP, bijzondere financiële procedures worden afgesproken voor zeer urgente GBVB-activiteiten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering hun inschatting deelt dat het kiezen van een deel van de Europarlementariërs op transnationale lijsten een stimulans vormt voor Europese partijvorming en of zij transnationale lijsten wenselijk acht. Ook vragen zij of het voornemen van het EP mogelijk is een deel van de Europarlementariërs te laten kiezen op transnationale lijsten op grond van de bepalingen van het Verdrag van Lissabon. De regering ziet in de Verdragen, zoals gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, geen enkele verdragsrechtelijke beperking om te komen tot transnationale kieslijsten voor het Europees Parlement. Wel zou daarvoor de Akte van Verkiezingen (gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom, zoals laatstelijk gewijzigd door Besluit van 25 juni 2002 en 23 september 2002, 2002/772/EG, Euratom) met unanimiteit moeten worden aangepast.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een nadere toelichting op de rol van het Europees Parlement bij de voordracht van een kandidaat-Commissievoorzitter door de Europese Raad. Zij vragen of en hoe de verkiezingsuitslag van het EP de uiteindelijke voordracht bepaalt en of het EP niet beter zou kunnen kiezen uit meerdere kandidaten. De
regering wijst op artikel 9 D, zevende lid, EU-Verdrag (art. 17, zevende lid, VEU) dat bepaalt dat de Europese Raad, rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadplegingen, met gekwaliceerde meerderheid van stemmen bij het EP een kandidaat voordraagt voor het ambt van voorzitter van de Commissie. De regering acht
het zinvol dat ter versterking van het draagvlak van de toekomstig Commissievoorzitter, de Europese Raad één kandidaat voordraagt bij het Europees Parlement, en niet meerdere. Met betrekking tot de relatie tussen de EP-verkiezingen en de voordracht van een kandidaat-Commissievoorzitter heeft de IGC verklaard dat het Europees Parlement en de Europese Raad krachtens de bepalingen van de Verdragen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het goede verloop van het proces dat tot de verkiezing van de voorzitter van de Commissie leidt. In raadplegingen zullen het Europees Parlement en Europese Raad het proiel van de kandidaten
voor het ambt van voorzitter van de Commissie doornemen, waarbij overeenkomstig artikel 9 D, zevende lid, EU-Verdrag (art. 17, zevende lid, eerste alinea, VEU) rekening zal worden gehouden met de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement. De verkiezingsuitslag zal dus doorklinken in de uiteindelijke voordracht. In dit licht is het denkbaar dat fracties van het EP voorafgaand aan de Europese verkiezingen hun ideeën omtrent kandidaten voor het ambt van Commissievoorzitter kenbaar maken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het feit dat de Europese Ombudsman gekozen zal worden door het Europees Parlement niet ten nadele is van zijn onafhankelijkheid. De regering is van mening dat een verkiezing van de Europese Ombudsman door het rechtstreeks gekozen Parlement, kan bijdragen aan het creëren van een breed draagvlak voor het optreden van de Ombudsman. Tegelijk acht de regering het van belang dat de Europese Ombudsman te allen tijde onafhankelijk functioneert. Het Verdrag van Lissabon garandeert dit in artikel 195, derde lid, van het Werkingsverdrag (artikel 228, derde lid, VWEU).

Memorie van antwoord Eerste Kamer

De leden van de VVD-fractie vragen naar het enquêterecht van het Europees Parlement. Het enquêterecht van het EP is thans geregeld in artikel 193 EG-Verdrag. Artikel 193, derde alinea, stelt dat nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht vastgesteld worden door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderlinge afstemming. Deze bepalingen zijn vastgelegd in een inter-institutioneel akkoord op 19 april 1995. De betrokkenheid van de drie instellingen is vanzelfsprekend gezien het feit dat het enquêterecht van het EP niet op zichzelf staat maar ook in relatie met de andere instellingen moet worden gezien. Bovendien functioneert het enquêterecht van het EP onverminderd de aan andere instellingen of organen verleende bevoegdheden en moet hiermee bij de vaststelling van de modaliteiten van het enquêterecht rekening worden gehouden. Het Verdrag van Lissabon wijzigt de procedure voor de vaststelling van de modaliteiten van het enquêterecht. Volgens artikel 226 VWEU worden de nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen vastgesteld door het Europees Parlement, na goedkeuring door de Raad en de Commissie. Dit betekent een versterking van de positie van het Europees Parlement omdat nu verdragsrechtelijk wordt vastgelegd dat het Europees Parlement op eigen initiatief kan voorstellen de modaliteiten van het enquêterecht te wijzigen. Bovendien zal een wijziging zijn beslag krijgen in de vorm van een juridisch bindende verordening in plaats van
het niet-juridisch bindende instrument van een inter-institutioneel akkoord.