Europese Raad

Europese Raad

Op deze pagina:

Advies Raad van State

 

Institutionele veranderingen

Met het Verdrag van Lissabon wordt de positie van de Europese Raad aanmerkelijk versterkt. De Europese Raad wordt volledig geïntegreerd in het institutionele bestel van de Unie, geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Voorts krijgt de Europese Raad in het kader van de noodremprocedures,die onder meer betrekking hebben op sociale zekerheid, wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en grensoverschrijdende criminaliteit, een formele rol waar het «wets»voorstellen van de Commissie betreft.

Nader rapport

 

De regering deelt de visie van de Raad van State dat de positie van de Europese Raad in het Verdrag van Lissabon wordt versterkt ten opzichte van de eerdere Verdragen. Overigens betreft dit voor een belangrijk deel een codificatie van de praktijk die in de afgelopen jaren is ontstaan, waarbij de rol van de bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders in het
Europese politieke proces is toegenomen. De regering acht het een winstpunt dat de rol van de Europese Raad thans duidelijk in de Verdragen is geregeld. Een accentuering van de rol van de lidstaten is een van de elementen die eraan kunnen bijdragen dat de Europese besluitvorming herkenbaarder wordt en kan helpen het publieke draagvlak voor Europa te versterken. Daarom is in het Verdrag ook de betrokkenheid van de nationale parlementen bij Europese wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie vergroot en is nu een duidelijker verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten tot stand gekomen.

De Europese Raad zal over specifieke bevoegdheden beschikken ten aanzien van benoemingen en procedures van besluitvorming. Voorts zal de Europese Raad zich concentreren op het geven van strategische impulsen aan de samenwerking in de Unie, maar hij krijgt geen wetgevende bevoegdheid. Die blijft voorbehouden aan de Raad van Ministers in het communautaire samenspel met de Commissie en met het Europees Parlement. Op deze wijze blijven de democratische controlemechanismen en het daarvoor vereiste institutionele evenwicht overeind.

Memorie van Toelichting

 

Europese Raad

De Europese Raad wordt met het Verdrag van Lissabon een instelling (artikel 9 EU-Verdrag (artikel 13 VEU)). Artikel 9 B, eerste lid, EU-Verdrag, omschrijft de bevoegdheden van de Europese Raad (artikel 15, eerste lid, VEU). Daarbij wordt tevens bepaald dat de Europese Raad geen wetgevende taak heeft. In diverse artikelen van de Verdragen zijn specifieke taken opgedragen aan de Europese Raad. Het gaat vooral om besluiten in het kader van benoemingen en procedures van besluitvorming. Omdat de Europese Raad een instelling wordt, krijgt het Hof van Justitie de bevoegdheid de wettigheid na te gaan van handelingen van de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen voor derden tot stand te brengen (artikel 230 Werkingsverdrag (artikel 263 VWEU)). Ook kan het Hof van Justitie vaststellen dat de Europese Raad in strijd met de Verdragen heeft nagelaten een besluit te nemen (artikel 232 Werkingsverdrag (artikel 265 VWEU)). Ten slotte zal de Europese Raad als instelling een eigen reglement van orde moeten vaststellen (artikel 201 bis, derde lid, Werkingsverdrag (artikel 235, derde lid, VWEU)).

Aan de samenstelling van de Europese Raad is een vaste voorzitter van de Europese Raad – die niet fungeert als vertegenwoordiger van een lidstaat waaruit hij afkomstig is – toegevoegd (voor toelichting zie hierna). Daarnaast neemt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid deel aan de beraadslagingen van de Europese Raad (artikel 9 B, tweede lid, EU-Verdrag (artikel 15, tweede lid, VEU)). De leden van de Europese Raad kunnen zich, indien de agenda dat vereist, laten bijstaan door een minister (derde lid). Het staat hen, anders dan voorheen, vrij te kiezen door welke van de ministers zij zich wensen te laten vergezellen. In het derde lid is de bestaande praktijk vastgelegd dat de Europese Raad ten minste twee keer per half jaar bijeenkomt. Daarnaast kunnen buitengewone bijeenkomsten van de Europese Raad bijeen worden geroepen door de Voorzitter.

De Europese Raad spreekt zich uit bij consensus tenzij de Verdragen anders bepalen (vierde lid). De voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, die deel uitmaken van de Europese Raad, hebben dus evenals de overige leden van de Europese Raad, een vetorecht. In het geval de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid besluit, nemen zij niet deel aan de stemming (artikel 201 bis, eerste lid, tweede alinea, Werkingsverdrag (artikel 235, eerste lid, VWEU)). De gekwalificeerde meerderheid wordt immers gevormd door de lidstaten en op basis van bevolkingsomvang van de lidstaten (artikel 205 Werkingsverdrag (artikel 238 VWEU)).

De regering steunt de versterkte positie van de Europese Raad als een nieuwe instelling van de EU. Overigens betreft dit voor een belangrijk deel een codificatie van de praktijk die in de afgelopen jaren is ontstaan, waarbij de rol van de bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders in het Europese politieke proces is toegenomen. De regering acht het een winstpunt dat de rol van de Europese Raad thans duidelijk in de Verdragen is geregeld. Een accentuering van de rol van de lidstaten is een van de elementen die eraan kunnen bijdragen dat de Europese besluitvorming herkenbaarder wordt en kan helpen het publieke draagvlak voor Europa te versterken. Daarom is in het Verdrag ook de betrokkenheid van de nationale parlementen bij Europese wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie vergroot en is er nu een duidelijker verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten.

De Europese Raad zal over specifieke bevoegdheden beschikken ten aanzien van benoemingen en procedures van besluitvorming. Voorts zal de Europese Raad zich concentreren op het geven van strategische impulsen aan de samenwerking in de Unie, maar hij krijgt geen wetgevende bevoegdheid. Die blijft voorbehouden aan de Raad van Ministers in het communautaire samenspel met de Commissie en met het Europees Parlement. Op deze wijze blijven de democratische controlemechanismen en het daarvoor vereiste institutionele evenwicht overeind. De Europese Raad wordt niet alleen in het bestaande institutionele evenwicht van de EU geplaatst, maar eveneens ingekaderd in de huidige Raadsstructuur. Met het Verdrag van Lissabon krijgt de nieuwe Raad Algemene Zaken een centrale coördinerende rol in de voorbereiding en in de opvolging van de werkzaamheden van de Europese Raad. Dit verzekert een goede aansluiting tussen de vakraden, voorgezeten door het roulerende voorzitterschap en de Europese Raad bij de uitvoering van de agenda en de programmering voor de Unie zoals die door het roulerende voorzitterschap is opgesteld in samenwerking met de Commissie. De voorzitter van de Europese Raad

Door het Verdrag van Lissabon wordt een vaste voorzitter van de Europese Raad voor een periode van tweeënhalf jaar ingevoerd (artikel 9 B, vijfde lid, EU-Verdrag (artikel 15, vijfde lid, VEU)). Het takenpakket van de voorzitter is, onder aanvoering van de Benelux-landen, beperkt gebleven tot een technisch voorzitterschap: het voorbereiden, leiden en stimuleren van de werkzaamheden van de Europese Raad en het zorgen voor de continuïteit van die werkzaamheden (zie artikel 9 B, zesde lid, EU-Verdrag (artikel 15, zesde lid, VEU)). De regering heeft zich veel moeite getroost om de rol van de voorzitter te beperken tot een technische, en is tevreden met het bereikte resultaat op dit punt. De functie respecteert de positie van de voorzitter van de Commissie. Op voorstel van de Benelux-landen is in verklaring 6 bepaald dat bij de keuze van de personen van het ambt van de ER-voorzitter, de Commissievoorzitter en de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid naar behoren moet worden rekening gehouden met het eerbiedigen van de geografische en demografische verscheidenheid van de Unie en de lidstaten.

De voorzitter van de Europese Raad heeft eveneens een rol in de externe vertegenwoordiging van de Unie op zijn niveau in aangelegenheden die vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het zal daarbij met name gaan om bilaterale of multilaterale bijeenkomsten op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders. Dit laat de bevoegdheden die zijn toegekend aan de hoge vertegenwoordiger onverlet (artikel 9 B EU-Verdrag, zesde lid (artikel 15, zesde lid, VEU)). De taak van de voorzitter raakt niet aan de verantwoordelijkheden die aan de Commissievoorzitter toebehoren.

In het zesde lid is eveneens bepaald dat de voorzitter van de Europese Raad niet gelijktijdig een nationaal mandaat mag uitoefenen. De mogelijkheid dat de Europese Raad een vaste voorzitter uit zijn midden kiest die aanblijft als staatshoofd, regeringsleider of minister in eigen land is daarmee uitgesloten. Het is niet onmogelijk de ambten van voorzitter van de Commissie en voorzitter van de Europese Raad door één persoon te laten bekleden.

Hoewel het Verdrag van Lissabon daar theoretisch de mogelijkheid voor laat, acht de regering het niet wenselijk de ambten van voorzitter van de Commissie en van voorzitter van de Europese Raad door één persoon te laten bekleden. Een dergelijke «personele unie» tast het institutionele evenwicht aan. De wisselwerking tussen de Commissie – als houdster van het initiatiefrecht en hoedster van de Verdragen en het gemeenschapsbelang – en de lidstaten verzameld in de (Europese) Raad, draagt bij aan een transparante en evenwichtige besluitvorming. Daarnaast gelden voor beide ambten verschillende termijnen. De voorzitter van de Commissie wordt voor vijf jaar gekozen en de voorzitter van de Europese Raad voor twee en een half jaar, hoewel het mandaat van die laatste in beginsel met een tweede termijn verlengd kan worden.

Nota naar aanleiding van het verslag

 

Europese Raad

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de vaste voorzitter van de Europese Raad een coördinerende rol dient te krijgen. De regering wordt gevraagd in te gaan op de rol en de taken van de vaste voorzitter. De regering wijst erop dat het Verdrag van Lissabon de kaders bepaalt waarbinnen de voorzitter van de Europese Raad moet functioneren. De voorzitter leidt en stimuleert de werkzaamheden van de Europese Raad. Hij zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de werkzaamheden van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad. Hij dient de samenhang en consensus binnen de Europese Raad te bevorderen. Na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad legt hij een verslag voor aan het Europees Parlement. Het ligt derhalve in de rede dat de voornaamste taak van de voorzitter inderdaad een coördinerende taak is. De voorzitter zal voor zijn werkzaamheden in het kader van de Europese Raad doorlopend moeten afstemmen met het roulerende voorzitterschap, de voorzitter van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. Een dergelijke voorzitter laat zich het beste kenschetsen als een «integrerend» voorzitter. De leden van de VVD-fractie vragen welke zekerheid bestaat over het technische karakter van de functie van voorzitter van de Europese Raad. De SGP-fractie vraagt of de regering het eens is dat de voorzitter onder het Verdrag geen louter procedurele taken zijn toebedeeld en dat een krachtige persoonlijkheid hier een politieke invulling aan zal geven. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering gaat voorkomen dat de voorzitter zich ontwikkelt tot een politieke voorzitter. Deze leden vragen voorts binnen welke termijn de regering denkt dat er invulling kan worden gegeven aan het mandaat van de voorzitter en wat de Nederlandse inbreng daarbij zal zijn. Tevens vraagt deze fractie wat de rol van het parlement daarbij zal zijn. Het antwoord van de regering op deze vragen luidt als volgt. Het instellen van een vaste voorzitter van de Europese Raad is belangrijk voor de continuïteit en de coherentie van de werkzaamheden van de Europese Raad. Deze figuur zal zijn toegevoegde waarde ontlenen aan het zo goed mogelijk bij elkaar brengen van de standpunten van de lidstaten. Als vaste voorzitter is deze persoon – meer dan een roulerend voorzitter – gebaat bij de lange termijn steun van de lidstaten, die hem benoemen en eventueel voor een nieuwe periode kunnen herbenoemen. Een vaste voorzitter zal ook minder «stokpaardjes» berijden dan bij nationale voorzitterschappen het geval kan zijn. Voorts zal de Europese Raad als instelling van de Unie in de bestaande institutionele structuur van de EU worden ingekaderd. Met het Verdrag van Lissabon krijgt de Raad Algemene Zaken een centrale coördinerende rol in de voorbereiding en in de opvolging van de werkzaamheden van de Europese Raad. Dit betekent dat de Europese Raad van onderop wordt voorbereid in de raadswerkgroepen, het Coreper en de Raad, zodat alle lidstaten en de Commissie betrokken zullen zijn. De voorzitter van de Europese Raad kan dan ook niet van bovenaf de agenda van de Unie dicteren en – zo hij dat al zou willen – zonder de betrokkenheid van de lidstaten of de Commissie, de Europese Raad inhoudelijk voorbereiden. Voor het tijdpad van de voorbereiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de rol van de Kamers daarbij, wordt verwezen naar het antwoord op de vragen in de paragraaf 1 van het inleidende hoofdstuk I.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er al procedureafspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de voorzitter zal worden gekozen en wat de rol en de positie van het Europees Parlement is. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de uitslag van de verkiezingen voor het EP een rol van betekenis speelt. De leden van de SGP-fractie merken op dat de benoemingsvereisten niet in het Verdrag zijn geregeld. Zij vragen of het de bedoeling is om oud-regeringsleiders in aanmerking te laten komen voor deze functie. Voorts vragen zij of het denkbaar is dat er een soort rotatiesysteem tot stand zal komen. De regering kan bevestigen dat er geen procedureafspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de voorzitter van de Europese Raad zal worden gekozen. Het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de Europese Raad zijn voorzitter kiest met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Het Verdrag legt formeel geen relatie met de samenstelling van het Europees Parlement. Gezien de samenstelling van de Europese Raad is het denkbaar dat oud-regeringsleiders in aanmerking komen voor de functie van voorzitter. De regering zal elke kandidaat op zijn of haar merites beoordelen. Het in het verleden hebben deelgenomen aan de Europese Raad kan dan een voordeel zijn. Het is belangrijk te weten dat het Verdrag hoe dan ook expliciet uitsluit dat de voorzitter van de Europese Raad in eigen land een nationaal mandaat blijft uitoefenen. De voorzitter van de Europese Raad moet een onafhankelijke positie innemen, teneinde zijn coördinerende en integrerende rol te kunnen spelen. De benoeming van de vaste voorzitter geschiedt voor een periode van tweeënhalf jaar. Deze termijn kan eenmalig worden verlengd. Hoewel het Verdrag niet in een rotatiesysteem voorziet, zal bij de benoeming van toekomstige voorzitters wel degelijk meespelen uit welke lidstaten voorgaande voorzitters afkomstig waren. In een Verklaring bij het Verdrag is overeengekomen dat bij de keuze van de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger rekening moet worden gehouden met de eerbiediging van de geografische en demografische verscheidenheid van Unie en de lidstaten. De leden van de SP-fractie en de VVD-fractie vragen de regering aan te geven waarin de taak van de voorzitter van de Europese Raad de EU extern te vertegenwoordigen verschilt met die van de Hoge Vertegenwoordiger en van de voorzitter van de Commissie. De leden van de SGP-fractie vragen of de taak van voorzitter op het terrein van de externe vertegenwoordiging geen recept is voor spanningen met de functieuitoefening van de Hoge Vertegenwoordiger. Hierop wenst de regering als volgt te antwoorden. Het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de voorzitter van de Europese Raad op «zijn niveau» zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in «aangelegenheden die onder het GBVB vallen» en «onverminderd» de aan de Hoge Vertegenwoordiger toegedeelde bevoegdheden. Op deze manier wordt de externe vertegenwoordigende taak van de voorzitter aanzienlijk ingeperkt. De aan de Hoge Vertegenwoordiger toegedeelde bevoegdheden reiken verder dan het GBVB. Als vice-voorzitter van de Commissie is hij belast met «alle aspecten» van het externe optreden van de Unie, ook met communautaire beleidsterreinen. Dat onderscheidt de Hoge Vertegenwoordiger van de voorzitter van de Europese Raad derhalve ook in hun externe vertegenwoordigende taken. De Hoge Vertegenwoordiger voert namens de EU de politieke dialoog met derden en verwoordt in internationale organisaties en op internationale conferenties het standpunt van de Unie. De voorzitter van de Europese Raad zal m.n. deelnemen aan bilaterale of multilaterale bijeenkomsten met derde landen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders. Het is te verwachten dat de Hoge Vertegenwoordiger en de voorzitter van de Commissie, zoals ook nu reeds het geval, zullen deelnemen aan dergelijke bijeenkomsten met derde landen als deze betrekking hebben op de communautaire bevoegdheden. In het licht van de bovenstaande taakverdeling verwacht de regering geen problemen.
De leden van de SP-fractie wijzen op de mogelijkheid de functie van voorzitter van de ER te combineren met die van voorzitter van de Commissie, waardoor volgens die fractie een nog machtiger functionaris wordt gecreëerd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering van oordeel is dat het institutionele evenwicht wordt aangetast wanneer de twee genoemde ambten door één persoon worden bekleed. Zij vragen welke instelling en/of welke lidstaten aan macht zouden inboeten door een dergelijke personele unie. De regering is van mening dat in dit volstrekt theoretische geval het institutionele evenwicht in de Unie wordt aangetast. De huidige verdeling van verantwoordelijkheden tussen de Commissie – zijnde de hoedster van de Verdragen, van het gemeenschapsbelang en met haar initiatiefrecht – en de lidstaten in de (Europese) Raad, zou doorkruist worden indien deze hoogste functies binnen beide instellingen in één persoon zijn verenigd. Dit kan ten koste gaan de invloed van de lidstaten in de Unie.
De leden van de SP-fractie vragen de regering te verklaren waarom de redenen die het geeft voor het roulerende voorzitterschap van de andere Raadsformaties niet gelden voor de vaste voorzitter van de Europese Raad en voor de Hoge Vertegenwoordiger. De regering is van oordeel dat het benoemen van een vaste voorzitter van de Europese Raad en van de Raad Buitenlandse Zaken (de Hoge Vertegenwoordiger) een belangrijke bijdrage kan leveren aan de continuïteit van de werkzaamheden van deze twee formaties. Voor de Europese Raad is dat van groot belang omdat hier de strategische lijnen voor het beleid worden vastgesteld. In het specifieke geval van de Raad Buitenlandse Zaken is die continuïteit van belang voor het vergroten van de samenhang en de effectiviteit van het externe optreden van de Unie. Voor de overige Raadsformaties voorziet het Verdrag in de 18 maanden beleidsprogramma’s die door telkens drie opeenvolgende voorzitterschappen opgesteld zullen worden. Daarmee wordt in de visie van de regering de continuïteit van de overige Raadsformaties voldoende gewaarborgd.
De leden van de SP-fractie vragen of het feit dat de Europese Raad geen wetgevende handelingen kan verrichten ook betekent dat deze vergaderingen op geen enkel moment openbaar zullen zijn. Voorts vragen deze leden of de regering hun mening deelt dat dit wel moet gelden voor vergaderingen waar besluiten worden genomen in een noodremprocedure. De regering heeft zich met succes ingezet voor het openbaar maken van beraadslagingen en stemmingen in de Raad die over een wetgevingshandeling gaan. Aangezien dit niet het geval is in de Europese Raad, die een andere instelling is en die geen wetgevingshandelingen kan aannemen, zullen bijeenkomsten van de Europese Raad inderdaad niet openbaar zijn. Het Verdrag voorziet niet in een uitzondering op die regel voor de eventuele bespreking van een noodremprocedure in de Europese Raad.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de verhouding tussen de Commissie en de Europese Raad nu de Hoge Vertegenwoordiger in beide fora zitting heeft. De taken en de bevoegdheden van beide instellingen zijn vastgelegd in de Verdragen. De Hoge Vertegenwoordiger draagt de verantwoordelijkheid voor het, in opdracht van de Raad, uitvoeren van het GBVB en EVDB. Dit gebeurt op basis van de door de Europese Raad vastgestelde strategische lijnen. In zijn hoedanigheid van vice-voorzitter van de Commissie is hij verantwoordelijk voor de uitvoering van de bevoegdheden van de Commissie op extern terrein. Deze opzet heeft tot doel, in lijn met de inzet van de regering, de gewenste samenhang in het externe optreden van de Unie te versterken.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering heeft ingestemd met de invoering van een vaste voorzitter van de Europese Raad, die niet door de bevolking gekozen is en die weinig oog voor nationale belangen zal hebben. De regering heeft met de functie ingestemd op voorwaarde dat het een coördinerend en integrerend voorzitterschap wordt, die daarnaast duidelijk wordt ingekaderd binnen de bestaande Raadstructuur. Nu dit met het Verdrag van Lissabon het geval is, zal de voorzitter die in de Europese Raad moet streven naar consensus, nauw moeten samenwerken met de regeringsleiders en staatshoofden van lidstaten, alsmede met de voorzitter van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger. Meer dan een roulerend voorzitter kan een vaste voorzitter voor continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad zorg dragen. Zijn inzet zal ook minder dan bij een nationaal voorzitterschap gericht zijn op het centraal stellen van specifieke nationale belangen. De vaste voorzitter van de Europese Raad is juist gebaat bij lange termijn steun vanuit de lidstaten en zal daarom rekening moeten houden met de uiteenlopende posities van de lidstaten en daartussen bruggen moeten bouwen. De leden van de fractie van de PVV vragen of wijziging van het systeem van de drievoudige sleutel naar een dubbele meerderheid wordt ingezet om te bereiken dat de Unie in hoog tempo kan voortgaan met het tot stand brengen van Europese regelgeving. Deze leden betwijfelen of die slagvaardigheid de gewenste effecten zal hebben. De regering beaamt dat het Verdrag van Lissabon inderdaad beoogt de slagvaardigheid van de Unie te vergroten. De regering vindt het van belang dat de Unie een effectief antwoord kan bieden op uitdagingen op het gebied van o.a. energie, klimaat, asiel, migratie, terrorisme en criminaliteit. Tegelijkertijd zijn in het Verdrag van Lissabon maatregelen genomen die ervoor zorgen dat de taken van de Unie duidelijk afgebakend zijn. Daarbij voorziet het Verdrag bovendien in een belangrijke toetsende rol van de nationale parlementen.

 

Memorie van Antwoord Eerste Kamer

 

De leden van de VVD-fractie vragen naar de toekomstige verhouding tussen de permanente voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie. De leden vragen hoe wordt voorkomen dat via het reglement van orde van de Europese Raad de vaste voorzitter verregaande bevoegdheden worden toegekend en dat de positie van de Commissievoorzitter wordt ondermijnd. De regering is van mening dat het Verdrag van Lissabon een zorgvuldig institutioneel evenwicht belichaamt. De Europese Raad zal zich concentreren op het geven van strategische impulsen aan de samenwerking in de Unie, maar hij krijgt geen wetgevende bevoegdheid. Die blijft voorbehouden aan de Raad in het communautaire samenspel met de Commissie en met het Europees Parlement. De Commissie behoudt haar initiatiefrecht, evenals haar uitvoerende bevoegdheden. Het Verdrag bepaalt de kaders waarbinnen de vaste voorzitter van de Europese Raad moet functioneren. Er is sprake van een coördinerend en integrerend voorzitterschap, dat daarnaast duidelijk wordt ingekaderd binnen de bestaande Raadsstructuur. Immers, het Verdrag bepaalt dat de Europese Raad inhoudelijk voorbereid wordt door de Raad Algemene Zaken, die op zijn beurt voorbereid wordt door het Coreper. Daardoor zal de voorzitter van de Europese Raad zijn werkzaamheden doorlopend moeten afstemmen met het roulerende voorzitterschap, de voorzitter van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken. De nadere invulling van zijn mandaat middels het reglement van orde van de Europese Raad zal binnen deze verdragsbepalingen plaatsvinden. Daar zal de regering uiteraard op toezien.

Ook vragen deze leden of er een rol is voor het Europees Parlement bij het intrekken van een wetsvoorstel. De regering gaat er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat de leden refereren aan de intrekking van een wetgevingshandeling, aangezien Verklaring 18 spreekt over het intrekken van een wetgevingshandeling en niet over het intrekken van een wetgevingsvoorstel. De procedure bij de intrekking van wetgevingshandelingen is als volgt. De Raad kan op grond van artikel 241 VWEU met gewone meerderheid de Commissie verzoeken een voorstel in te dienen met het oog op de intrekking van een wetgevingsprocedure. Indien een wetgevingshandeling is vastgesteld op grond van de gewone wetgevingsprocedure, dient ook de intrekking op grond van deze procedure tot stand te komen. Het Europees Parlement heeft dan medebeslissingsrecht. Indien de wetgevingshandeling tot stand is gekomen op grond van een bijzondere wetgevingsprocedure, geschiedt intrekking ook via deze bijzondere wetgevingsprocedure. De rol van het Europees Parlement kan hierbij variëren.

De leden van de VVD-fractie vragen of de positie van de voorzitter van de Europese Raad de bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger in de externe vertegenwoordiging in de praktijk werkelijk onverlet zal laten. De leden van de GroenLinks-fractie informeren eveneens naar de taak- en rolverdeling tussen de voorzitter van de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en de vaste voorzitter van de Europese Raad met betrekking tot het externe optreden. Hierop kan de regering als volgt antwoorden. Het primaat bij de vertegenwoordiging van de EU ligt daar waar het Verdrag van Lissabon die neerlegt. Zo bepaalt het Verdrag dat de voorzitter van de Europese Raad op «zijn niveau» zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in «aangelegenheden die onder het GBVB vallen» en «onverminderd» de aan de Hoge Vertegenwoordiger toegedeelde bevoegdheden. Op deze manier wordt de externe vertegenwoordigende taak van de voorzitter aanzienlijk ingeperkt. De aan de Hoge Vertegenwoordiger toegedeelde bevoegdheden reiken verder dan het GBVB. Als vicevoorzitter van de Commissie is hij, zo regelt het Verdrag, onder andere belast met «de coördinatie van de overige aspecten van het externe optreden van de Unie», dus ook met communautaire beleidsaspecten. Dat onderscheidt de Hoge Vertegenwoordiger van de voorzitter van de Europese Raad dan ook in hun externe vertegenwoordigende taken. De Hoge Vertegenwoordiger voert namens de EU de politieke dialoog met derden en verwoordt in internationale organisaties en op internationale conferenties het standpunt van de Unie. De voorzitter van de Europese Raad zal m.n. deelnemen aan bilaterale of multilaterale bijeenkomsten met derde landen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders. Het ligt dan ook in de rede dat hij zal deelnemen aan bijeenkomsten van de G8. Het is te verwachten dat de Hoge Vertegenwoordiger en de voorzitter van de Commissie, zoals ook nu reeds het geval, zullen deelnemen aan dergelijke bijeenkomsten met derde landen als deze betrekking hebben op de communautaire bevoegdheden. De uitwerking in het Verdrag voorkomt problemen ten aanzien van de taak- en rolverdeling.