In dit advies worden de gevolgen onderzocht van een tweetal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de Nederlandse wettelijke regelingen op het gebied van de ziektekostenverzekeringen. Het betreft de arresten van het Hof van Justitie van de EG van 28 april 1998 in de zaak C-120/95, N. Decker tegen Caisse de maladie des employés privés en in de zaak C-158/96, R. Kohll tegen Union des caisses de maladie. In deze arresten gaat het Hof van Justitie in op de verenigbaarheid van de Luxemburgse wetgeving die voorschrijft dat vergoeding van medische zorg die is verleend in een andere lidstaat slechts mogelijk is na voorafgaande toestemming door het ziekenfonds, met het vrije goederenverkeer en het vrije dienstenverkeer binnen de Europese Gemeenschap.
Startpunt van dit advies is de betekenis van de arresten Decker en Kohll voor de verzekerde die medische zorg wenst in te roepen bij een zorgaanbieder in een andere lidstaat van de Europese Unie. De arresten kunnen ook betekenis hebben voor de relatie tussen ziekenfondsen, zorgverzekeraars en uitvoeringsorganen en de zorgaanbieders.
Ook particuliere verzekeraars zullen rekening moeten houden met mogelijke verzoeken van verzekerden om in het buitenland genoten geneeskundige zorg vergoed te krijgen. Het is aan de verzekeraars om te bezien of men eventuele verzoeken c.q. procedures wil afwachten, dan wel hierop voortuitlopend nu reeds het beleid aan wil passen. In een eerste reactie hebben enkele verzekeraars reeds aangegeven in principe geen problemen te hebben met vergoeding van in het buitenland geconsumeerde zorg, mits die ook in Nederland onder de dekking van de polis valt en tegen de Nederlandse tarieven.