A-G: Illegaal verblijvende derdelander met verblijfsrecht in andere EU-lidstaat kan zonder uitgevaardigd terugkeerbesluit in bewaring worden gesteld
Nieuwsbericht | 23-10-2020
Het gaat om het advies van advocaat-generaal Szpunar van 20 oktober 2020 in de zaak C-673/19, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid .
Achtergrond
M, A en T zijn onderdanen van derde landen en hebben alle drie een verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. De Nederlandse staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) heeft de verzoeken niet-ontvankelijk verklaard omdat de betrokkenen al een geldige vluchtelingenstatus in andere EU-lidstaten hadden. De staatssecretaris had bevelen tot onmiddellijk vertrek tegen M, A en T uitgevaardigd, maar aan deze bevelen is geen gehoor gegeven. Indien zo’n bevel niet wordt nageleefd moet de lidstaat waarin de derdelander illegaal verblijft een terugkeerbesluit uitvaardigen ( artikel 6, leden 1 en 2, richtlijn 2008/115 ).
Volgens de verwijzende rechter kon de staatssecretaris in deze zaak geen terugkeerbesluit uitvaardigen, omdat de uitvaardiging tot gevolg zou hebben dat de derdelanders zouden worden teruggestuurd naar hun landen van herkomst. De terugkeer naar de landen van herkomst zou een schending van het beginsel van non-refoulement opleveren. Het beginsel van non-refoulement houdt in dat asielzoekers of vluchtelingen niet terug mogen worden gestuurd naar een land waar zij vervolging te vrezen hebben.
De staatssecretaris heeft M, A en T in bewaring gesteld om hun vertrek te waarborgen. M, A en T stellen dat de bewaringsmaatregelen onrechtmatig waren omdat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit had uitgevaardigd. Een inbewaringstelling is namelijk alleen mogelijk wanneer een door een terugkeerbesluit ingeleide terugkeerprocedure tegen de derdelanders gaande is ( artikel 15, lid 1, richtlijn 2008/115 ). Na beroep in eerste aanleg kwam de zaak in hoger beroep bij de Raad van State (Nederland) terecht. De Raad van State wil weten of de staatssecretaris bewaringsmaatregelen kan treffen om de overbrenging van een derdelander naar een andere EU-lidstaat te verzekeren wanneer er geen terugkeerbesluit is genomen.
Advies
De A-G concludeert ten eerste dat de situatie van M, A en T binnen de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt. Artikel 2, lid 1 van richtlijn 2008/115 bepaalt namelijk dat de richtlijn van toepassing is op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen. M, A en T verblijven illegaal op het grondgebied van Nederland, aangezien zij alleen een verblijfsrecht genieten in de EU-lidstaten die hen de vluchtelingenstatus hebben toegekend.
Vervolgens gaat de A-G in op de vraag of Nederland een terugkeerbesluit had moeten nemen nadat duidelijk was geworden dat M, A en T niet meewerkten aan de bevelen tot onmiddellijk vertrek. De A-G concludeert dat Nederland op grond van artikel 6, leden 1 en 2 van richtlijn 2008/115 verplicht was om een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
De A-G stelt echter dat een terugkeerbesluit niet kan worden uitgevaardigd om personen te laten terugkeren naar een andere EU-lidstaat, aangezien onder het begrip ‘terugkeer’ in de zin van artikel 3 van richtlijn 2008/115 alleen de terugkeer naar een derde land valt. Daarnaast concludeert de A-G dat Nederland wettelijk gezien ook geen terugkeerbesluit kon nemen om M, A en T te laten terugkeren naar een derde land. M, A en T kunnen namelijk alleen worden teruggestuurd naar hun landen van herkomst. De terugkeer naar de landen van herkomst zou een schending van het beginsel van non-refoulement opleveren.
Doordat in deze zaak geen terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd zijn volgens de A-G de voorschriften uit artikel 15 van richtlijn 2008/115 , waarin de mogelijkheden tot het nemen van bewaringsmaatregelen zijn vastgelegd, niet van toepassing in deze zaak. Dit artikel is namelijk alleen van toepassing wanneer sprake is van een terugkeerprocedure die door een terugkeerbesluit is ingeleid. De A-G concludeert echter dat richtlijn 2008/115 zich er niet tegen verzet dat in een situatie die wel onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt, maar niet onderhevig is aan artikel 15 van richtlijn 2008/115 , maatregelen van bewaring worden genomen. Volgens de A-G kan een lidstaat dus bewaringsmaatregelen nemen zonder dat een terugkeerbesluit is uitgevaardigd.
Tenslotte concludeert de A-G dat de nationale rechter wel moet onderzoeken of de inbewaringstellingen verenigbaar zijn met het recht op vrijheid, zoals neergelegd in artikel 6 van het EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest). De rechten in artikel 6 EU-Handvest corresponderen met de rechten in artikel 5 van het EVRM en hebben dezelfde inhoud en reikwijdte ( artikel 52, lid 3, EU-Handvest ). Artikel 15 van richtlijn 2008/115, hoewel in deze zaak niet van toepassing, beoogt de rechtspraak van het EHRM over artikel 5 EVRM te integreren. De rechter kan dus bij de toetsing aan artikel 6 EU-Handvest inspiratie putten uit de bewoordingen van artikel 15 van richtlijn 2008/115, voor zover deze bepaling de grondrechten van de in bewaring gestelde persoon beogen te beschermen.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.
Meer informatie: