Economisch beleid

Economisch beleid

Op deze pagina:

Inleiding

De Europese Unie moet zich inzetten voor een duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei (artikel 3, lid 3, tweede volzin, EU-Verdrag). Om die doelstelling te bereiken omvat het optreden van de lidstaten en de EU de invoering van een economisch beleid dat gebaseerd is op de nauwe coördinatie van het economische beleid van de lidstaten (artikel 119, lid 1, EU-Werkingsverdrag). De lidstaten blijven zelf bevoegd voor het economisch beleid, maar zij dienen dit beleid wel te coördineren binnen de EU (artikel 5, lid 1, EU-Werkingsverdrag).

De lidstaten voeren hun economisch beleid in het kader van de door de Raad vastgestelde globale richtsnoeren en coördineren dat beleid in het kader van de Raad. Bij de uitvoering van hun economisch beleid moeten de lidstaten handelen in overeenstemming met het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd (artikel 120 EU-Werkingsverdrag). Daarnaast moeten de lidstaten bij de uitvoering van hun economisch beleid handelen in overeenstemming met een aantal grondbeginselen. Het gaat om de volgende beginselen: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities, en een houdbare betalingsbalans (artikel 119, lid 3 en artikel 120 EU-Werkingsverdrag). 

In dit dossier wordt eerst ingegaan op de globale richtsnoeren van het economisch beleid. Vervolgens wordt ingegaan op de twee onderdelen van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), het pact dat ervoor moet zorgen dat er niet te grote begrotingstekorten of te hoge overheidsschulden ontstaan. Het preventieve deel van het SGP richt zich op multilateraal toezicht om in een vroegtijdig stadium te voorkomen dat grote begrotingstekorten ontstaan. Het corrigerende deel van het SGP, de buitensporigtekortprocedure, heeft tot doel om buitensporige begrotingstekorten te corrigeren. Tenslotte wordt in dit dossier ingegaan op de noodprocedures (op economisch terrein) en bepaalde verboden die voor de EU en de lidstaten gelden. 

Naar boven

Globale richtsnoeren

De lidstaten coördineren hun economisch beleid in het kader van de door de Raad vastgestelde globale richtsnoeren. De voorschriften voor de vaststelling van de globale richtsnoeren zijn neergelegd in artikel 121, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag. De Raad stelt, op aanbeveling van de Commissie, een ontwerp op voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de EU. Vervolgens legt de Raad zijn bevindingen in een verslag aan de Europese Raad voor. Aan de hand van dat verslag bespreekt de Europese Raad een conclusie over de globale richtsnoeren. Uitgaande van deze conclusie neemt de Raad een aanbeveling aan, waarin deze globale richtsnoeren zijn vastgelegd. De Raad stelt het Europees Parlement vervolgens van zijn aanbeveling in kennis. 

De onderdelen van de globale richtsnoeren die in algemene zin betrekking hebben op de eurozone zijn van niet van toepassing op de lidstaten die de euro nog niet als munteenheid gebruiken (artikel 139, lid 2, EU-Werkingsverdrag).

Naar boven

Multilateraal toezicht

De Raad ziet toe op de economische ontwikkelingen in elke lidstaat en in de EU, alsmede op de overeenstemming van het economisch beleid van de lidstaten met de globale richtsnoeren. Bij de vervulling van dit multilaterale toezicht houdt de Raad rekening met de rapporten die door de Commissie zijn opgesteld. De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over belangrijke maatregelen die zij in het kader van hun economisch beleid hebben genomen (artikel 121, lid 3, EU-Werkingsverdrag). 

De regels met betrekking tot het multilaterale toezicht zijn nader uitgewerkt in verordening 1466/97. Die verordening bepaalt dat elke EU-lidstaat voor zijn begrotingspositie een structureel omschreven middellangetermijndoelstelling (MTD) heeft. De MTD moet eens in de drie jaar worden herzien, of wanneer grote hervormingen worden doorgevoerd die van invloed zijn op de begrotingspositie van de lidstaat in kwestie (artikel 2a, verordening 1466/97). 

Stabiliteits- en convergentieprogramma's 

Stabiliteits- en convergentieprogramma's vormen de basis voor het multilaterale toezicht van de Raad en de Commissie. Iedere EU-lidstaat dient elk jaar in april bij de Raad en de Commissie een stabiliteitsprogramma (voor de eurolanden) of convergentieprogramma (voor de landen buiten de eurozone) in. Die programma's omvatten onder meer de begrotingsdoelstelling voor de middellange termijn (MTD) en de geplande aanpassingen om die doelstelling te bereiken. Daarnaast bevatten de programma's informatie over de mate van overeenstemming van de programma's met de globale richtsnoeren voor het economische beleid (zie voor voorwaarden m.b.t de programma's artikel 3, lid 2 en artikel 7, lid 2 van verordening 1466/97). 

De Raad onderzoekt de stabiliteits- en convergentieprogramma's op basis van een evaluatie door de Commissie en het Economisch en Financieel Comité (EFC) (artikel 5, lid 1 en artikel 9, lid 1 van verordening 1466/97). De Raad onderzoekt daarbij de middellangetermijn-doelstellingen (MTD) die de EU-lidstaten in hun programma's voorstellen. De Raad gaat onder andere na of de MTD gebaseerd is op realistische economische veronderstellingen en of de genomen of geplande nationale maatregelen volstaan om de begrotingsdoelstelling te bereiken. De Raad brengt vervolgens (indien nodig) op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité een advies uit over de stabiliteits- en convergentieprogramma's. De Raad kan de lidstaten in het advies vragen hun programma's aan te passen (artikel 5, lid 2 en artikel 9, lid 2, verordening 1466/97). 

De Raad en de Europese Commissie houden toezicht op de tenuitvoerlegging van de stabiliteits- en convergentieprogramma's, op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens en de door de Commissie en het EFC verrichte evaluaties. Bij het toezicht wordt met name gekeken of de feitelijke of verwachte begrotingssituatie aanzienlijk afwijkt van de middellangetermijndoelstelling (MTD) of van het passende aanpassingstraject in de richting van die doelstelling (artikel 6, lid 1 en artikel 10, verordening 1466/97)

Waarschuwingen en aanbevelingen  

Wanneer in het kader van het multilaterale toezicht blijkt dat het economische beleid van een lidstaat niet overeenkomt met de globale richtsnoeren of de goede werking van de economische en monetaire unie in gevaar dreigt te brengen, kan de Commissie een waarschuwing tot de betrokken lidstaat richten (artikel 121, lid 4, eerste alinea, eerste volzin, EU-Werkingsverdrag). 

De Raad kan op aanbeveling van de Commissie de nodige aanbevelingen richten tot de lidstaat die zijn economisch beleid niet in overeenstemming met de globale richtsnoeren uitvoert. Bij de vaststelling van dergelijke aanbevelingen beslist de Raad zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat. De Raad kan op voorstel van de Commissie besluiten zijn aanbevelingen openbaar te maken (artikel 121, lid 4, eerste alinea, tweede en derde volzin, en lid 4, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Buitensporigtekortprocedure

Begrotingsdiscipline: criteria

Het beginsel van gezonde overheidsfinanciën vormt één van de grondbeginselen bij de uitvoering van het economisch beleid. Om dit beginsel te kunnen eerbiedigen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij buitensporige overheidstekorten vermijden (artikel 126, lid 1, EU-Werkingsverdrag). De Europese Commissie houdt toezicht op de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten. De buitensporigtekortprocedure kan worden geactiveerd wanneer de grenswaarden van de volgende criteria overschreden zijn:

Een (begrotings)tekort dat de grenswaarde overschrijdt, wordt als 'uitzonderlijk' aangemerkt indien die overschrijding het resultaat is van een ongewone gebeurtenis of een ernstige economische neergang. Daarnaast wordt een begrotings(tekort) dat de grenswaarde overschrijdt als 'tijdelijk' aangemerkt wanneer de prognoses suggereren dat het tekort weer onder de grenswaarde komt zodra de ongewone gebeurtenis of de economische neergang weer voorbij is (artikel 126, lid 2, onder a, tweede streepje, EU-Werkingsverdrag en artikel 2, lid 1, verordening 1467/97). 

  • ECER-bericht - Nederland wil toezicht begrotingen door de Commissie (11 september 2011)

Procedure voor de beoordeling van een buitensporig tekort en besluitvorming

De procedure voor de beoordeling van een buitensporig tekort en de besluitvorming daarover is neergelegd in artikel 126, leden 3 tot en met 6 van het EU-Werkingsverdrag. De Europese Commissie stelt een verslag op indien een lidstaat niet voldoet aan ten minste één van de twee genoemde criteria (tekortcriterium of schuldcriterium). In artikel 2, lid 3 van verordening 1467/97 zijn factoren opgenomen waarmee de Commissie rekening moet houden bij het opstellen van het verslag. Het Economisch en Financieel Comité brengt vervolgens een advies uit over het verslag van de Commissie. 

Indien de Europese Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan bestaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad op de hoogte. De Raad besluit op basis van een voorstel van de Commissie of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. 

Aanbevelingen en aanmaningen

Wanneer de Raad vaststelt dat er sprake is van een buitensporig tekort stelt hij, op aanbeveling van de Commissie, aanbevelingen vast. Die aanbevelingen zijn gericht tot de betrokken lidstaat, waarin de lidstaat wordt verzocht om binnen een bepaalde termijn een eind te maken aan het buitensporig tekort (artikel 126, lid 7, EU-Werkingsverdrag). In beginsel worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt. Indien de betrokken lidstaat geen uitvoering aan de aanbeveling(en) geeft kan de Raad echter besluiten om de aanbevelingen alsnog openbaar te maken (artikel 126, lid 8, EU-Werkingsverdrag). 

Indien de betrokken lidstaat na openbaarmaking van de aanbevelingen blijft verzuimen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen, kan de Raad besluiten de betrokken lidstaat aan te manen binnen een voorgeschreven termijn passende maatregelen te treffen (artikel 126, lid 9, EU-Werkingsverdrag). De Raad kan sancties opleggen indien de betrokken lidstaat geen gehoor geeft aan de besluit(en) van de Raad (artikel 126, lid 11, EU-Werkingsverdrag). De aanmaningen en sancties kunnen niet worden vastgesteld jegens lidstaten die niet tot de eurozone behoren (artikel 139, lid 2, onder b, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Noodprocedures

Passende maatregelen n.a.v. economische situatie

Artikel 122, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag voorziet in de mogelijkheid voor de Raad om, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, maatregelen te nemen die op de economische situatie zijn afgestemd. Die maatregelen kunnen worden genomen wanneer sprake is van buitengewone omstandigheden. Dat is met name het geval wanneer zich bij de voorziening van bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen. 

De noodprocedure van artikel 122, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag is tot op heden in twee situaties door de Raad gebruikt:

Financiële bijstand in buitengewone omstandigheden

Artikel 122, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag voorziet in de mogelijkheid voor de Raad om onder bepaalde voorwaarden financiële bijstand van de EU aan een lidstaat te verlenen. De betreffende lidstaat moet geconfronteerd worden met moeilijkheden of een ernstige dreiging van grote moeilijkheden, die worden veroorzaakt door natuurrampen of buitengewone omstandigheden die deze lidstaat niet kan beheersen. 

De noodprocedure van artikel 122, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag is tot op heden in twee situaties door de Raad gebruikt:

  • de situatie naar aanleiding van de eurocrisis (2010). De Raad heeft een verordening aangenomen op grond waarvan het (tijdelijke) Europees financieel stabiliteitsmechanisme (EFSM) werd opgericht. 
  • de situatie naar aanleiding van de coronacrisis (2022): artikel 122, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag werd als rechtsgrondslag gebruikt voor het leningcomponent van het in de vorige paragraaf genoemde SURE-instrument

De noodprocedure van artikel 122, lid 2 van het EU-Werkingsverdrag kan worden gebruikt voor elk type buitengewone crisissituatie en dus niet alleen voor financiële crisissen of crisissen in verband met de financiële stabiliteit. De Raad beschikt over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen of voldaan is aan de voorwaarden om die noodprocedure te gebruiken.

Naar boven

Verboden

Verbod op monetaire financiering van overheidsschulden

In artikel 123, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag is het verbod op monetaire financiering van overheidsschulden verankerd. Die bepaling beoogt lidstaten ertoe aan te zetten een gezond begrotingsbeleid te voeren door te voorkomen dat een monetaire financiering van overheidstekorten leidt tot een bovenmatige schuldenlast of buitensporige begrotingstekorten van de lidstaten (C-62/14, punt 100). 

Artikel 123, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag verbiedt de Europese Centrale Bank (ECB) en de centrale banken van de lidstaten om kredietfaciliteiten aan de overheden van de lidstaten te verstrekken en om rechtstreeks van die overheden schuldbewijzen te kopen. In de zaak C-62/14 oordeelde het EU-Hof dat die bepaling niet de mogelijkheid uitsluit dat de ECB van de schuldeisers van een bepaalde lidstaat schuldbewijzen opkoopt die deze lidstaat eerder heeft uitgegeven. Het EU-Hof heeft echter aan die mogelijkheid twee beperkingen gesteld:

  1. De ECB mag geen obligaties op de secundaire markt aankopen onder voorwaarden die aan zijn optreden in de praktijk hetzelfde effect zouden geven als een rechtstreekse aankoop van obligaties bij de overheden. Dit zou het geval zijn indien de marktdeelnemers de zekerheid hebben dat de ECB de obligaties zal opkopen, waardoor de marktdeelnemers in feite als tussenpersoon zouden gaan handelen tussen de lidstaten en de ECB;
  2. De aankoop van staatsobligaties op de secundaire markt door de ECB mag niet van dien aard zijn dat het de lidstaten de prikkel zou ontnemen om een gezond begrotingsbeleid te voeren. 

In verordening 3603/93 zijn de definities opgenomen van de begrippen die in artikel 123 van het EU-Werkingsverdrag (destijds artikel 104 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) worden genoemd. Het gaat om begrippen als 'voorschot in rekening-courant' en 'kredietfaciliteiten'. 

  • ECER-bericht - EU-Hof: ECB mag onder voorwaarden staatsobligaties opkopen (17 december 2018)
  • ECER-bericht - EU-Hof: ECB mag staatsobligaties opkopen onder OMT-programma (16 juni 2015)

Verbod op bevoorrechte toegang van overheden tot de financiële instellingen

In artikel 124 van het EU-Werkingsverdrag is het verbod op bevoorrechte toegang van overheden tot de financiële instellingen vastgelegd. Die bepaling verbiedt maatregelen waardoor een bevoorrechte toegang van overheden tot de financiële instellingen wordt verkregen. Het gaat om alle wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of alle bindende rechtshandelingen die in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag tot stand komen en die:

  • financiële instellingen verplichten vorderingen op de overheidssector te verwerven of aan te houden. Onder het begrip 'overheidssector' vallen de instellingen of organen van de EU, centrale overheden, regionale overheden, lokale of andere overheden, en andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de lidstaten. Het begrip 'openbaar bedrijf' wordt nader verduidelijkt in artikel 3 van verordening 3604/93;
  • fiscale voordelen toekennen die uitsluitend ten goede komen aan financiële instellingen, dan wel financiële voordelen toekennen die niet in overeenstemming zijn met de beginselen van een markteconomie, ten einde het verwerven of aanhouden van vorderingen van de overheidssector door financiële instellingen te bevorderen (artikel 1, verordening 3604/93). 

Verbod op bailouts

In artikel 125 van het EU-Werkingsverdrag is de zogenoemde 'no-bail out'-clausule opgenomen. Die clausule houdt in dat de EU of een lidstaat niet aansprakelijk is voor de verbintenissen van een andere lidstaat en deze verbintenissen niet overneemt. Artikel 125 verbiedt de EU en de lidstaten niet om financiële bijstand aan een andere lidstaat in enige vorm te verstrekken (C-370/12, punt 130). 

  • ECER-bericht - EU-Hof geeft groen licht voor Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) (30 november 2012)

Naar boven

Meer informatie

  • Website van de Europese Commissie - Economisch en financieel beleid 
  • Website van het Europees Parlement - Economische en Monetaire Unie (EMU)
  • Pagina van de Rijksoverheid - Economische en Monetaire Unie (EMU)

Naar boven