C-066/04, VK tegen EP en Raad (rookaroma's)

Contentverzamelaar

C-066/04, VK tegen EP en Raad (rookaroma's)

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 6 december 2005 in de zaak C-66/04, Verenigd Koninkrijk tegen het Europees Parlement en de Raad (Rookaroma's).

Betrokken departementen
BZ, JUS, VROM, VWS

Sleutelwoorden
Verordening (EG) nr. 2065/2003 - Rookaroma's in levensmiddelen - Keuze van rechtsgrondslag - Harmonisatiemaatregelen - artikel 95 EG

Beleidsrelevantie
In dit arrest verduidelijkt het Hof de reikwijdte van artikel 95 EG als rechtsgrondslag voor harmonisatiemaatregelen en de omvang van de delegatiemogelijkheden van de gemeenschapswetgever aan de Commissie onder artikel 95 EG. Volgens het Hof laat artikel 95 EG de gemeenschapswetgever een zekere beoordelingsmarge om de meest geschikte harmonisatietechniek te kiezen. Dit geldt met name wanneer er fysische, chemische of biologische analyses nodig zijn.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Verordening 2065/2003 regelt het gebruik van rookaroma's in of op levensmiddelen. Ingevolge deze verordening stelt de Europese Commissie een lijst op van toegestane rookaroma's, een zogenaamde positieve lijst, wordt een communautaire vergunning verleend en worden taken opgedragen aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. De verordening is vastgesteld op grond van artikel 95, lid 1, EG. Het Verenigd Koninkrijk betwist in deze zaak de rechtsgrondslag. Het Verenigd Koninkrijk meent dat de verordening zelf geen directe onderlinge aanpassing van de nationale regelgeving tot stand brengt, dat essentiële onderdelen zijn gedelegeerd en dat de verordening daarmee in strijd is met artikel 202 EG.

Het Hof merkt op dat artikel 95 EG de gemeenschapswetgever een beoordelingsmarge laat om de meest geschikte harmonisatietechniek te kiezen. Deze beoordelingsmarge bestaat met name wanneer voor de voorgenomen onderlinge aanpassing fysische, chemische of biologische analyses nodig zijn, zoals met rookaroma's het geval is. Het Hof voegt daaraan toe dat wanneer gekozen wordt voor een harmonisatietechniek die uit verschillende stappen bestaat, bijvoorbeeld het opstellen van een verordening en een positieve lijst door de Commissie, aan twee voorwaarden moet zijn voldaan:

  • Ten eerste moeten de essentiële onderdelen van de betrokken harmonisatieregel in de verordening zelf zijn opgenomen.
  • Ten tweede moet het mechanisme ter uitvoering van die essentiële onderdelen zo zijn ontwikkeld, dat het tot harmonisatie in de zin van artikel 95 leidt.

Het Hof oordeelt dat verordening 2065/2003 aan beide voorwaarden voldoet. De verordening bevat de essentiële onderdelen die kenmerkend zijn voor een harmonisatiemaatregel. Ook de door de Commissie op te stellen positieve lijst is gericht op de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Het Hof concludeert dat de aan de Commissie opgedragen taken duidelijk zijn omschreven en dat de daarin neergelegde procedures geschikt zijn om onderlinge aanpassing van regelgeving in de zin van artikel 95 EG te bereiken. Het Hof acht artikel 95 EG derhalve de juiste grondslag voor de vaststelling van verordening 2065/2003. In tegenstelling tot de AG laat het Hof zich niet duidelijk uit of deze vorm van delegatie aan de Commissie verenigbaar is met artikel 202 EG.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
Het Hof spreekt zich in deze zaak uit over de reikwijdte van artikel 95 EG en de mogelijkheden tot delegatie van bevoegdheden aan de Commissie. Er bestaat veel onduidelijkheid over hoe ver dit artikel precies reikt. Met deze uitspraak is weer een stukje van de puzzel ingevuld. Bij onderhandelingen in Brussel over voorgenomen harmonisatiemaatregelen, vergelijkbaar met de maatregelen in deze zaak, zal rekening moeten worden gehouden met het oordeel van het Hof in dit arrest.

Bij de onderhandelingen over de wijziging van het Comitologiebesluit (Friends of the Presidency) en het aanvullend ICER-advies dat is gevraagd, speelt de vraag wanneer en hoe het Europees Parlement bij uitvoeringsmaatregelen moet worden betrokken. Onderliggende vraag hierbij is welke maatregelen gedelegeerd kunnen worden aan de Commissie.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming aan de ministers van BZ, JUS, VROM en VWS. De ICER adviseert voorts het arrest te betrekken bij de Leidraad onderhandelen in Brussel. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

NB: Of artikel 95 EG basis kan zijn voor het creëren van Gemeenschapsorganen zoals de Autoriteit in kwestie is een vraag die aan de orde zal komen in de nu voorliggende zaak C-217/04.