C-155/24 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit e.a. 

Contentverzamelaar

C-155/24 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    24 juni 2024

Trefwoorden: Rookpreventie; ISO-normen; uitleg rechtspraak

Onderwerp:

-             Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten: artikelen 3, 4 en 23;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 24 en 35.

Feiten:

Verzoekende partij in eerste aanleg is de Stichting Rookpreventie Jeugd (hierna: Stichting) en verwerende partij is onder andere de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De Stichting wil dat NVWA bewerkstelligt dat filtersigaretten die in Nederland worden aangeboden aan consumenten voldoen aan de maximale emissieniveaus voor teer, nicotine en koolmonoxide uit artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2014/40. Het is de vraag of de ISO-normen waarnaar artikel 4, eerste lid, van de richtlijn verwijst, ingeroepen kan worden tegen particulieren. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit wel kan, op grond van rechtspraak van het Hof. De NVWA en andere verwerende partijen hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Overweging:

Het Hof heeft in het arrest waar de rechtbank haar uitspraak mede op heeft gebaseerd, onder meer overwogen dat de ISO-normen niet zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en om die reden niet aan particulieren in het algemeen kunnen worden tegengeworpen. De verwijzende rechter is niet zeker welke uitleg aan de begrippen gebruikt in de rechtspraak van het Hof gegeven kan worden. Hij twijfelt over welke uitleg bijvoorbeeld aan de termen ‘particulieren in het algemeen’ en ‘tegenwerpen’ gegeven dient te worden, en stelt de vraag of hier ook uitzonderingen voor gelden. Door de onzekerheid over de betekenis van de begrippen kan er niet met zekerheid vastgesteld worden of er een overschrijding van de in de richtlijn vastgestelde maximumemissieniveaus is geweest. Tevens stelt de verwijzende rechter vragen over alternatieve meetmethoden.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU zo worden uitgelegd dat de niet in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde ISO-normen zonder uitzondering niet kunnen worden tegengeworpen aan particulieren, waaronder de Stichting, dus ook niet als die particulier deze normen heeft kunnen inzien en deze normen (tegen betaling) heeft kunnen verkrijgen?

2) Moet het niet aan een particulier kunnen tegenwerpen van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/ EU voor zover deze bepaling verwijst naar niet in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde ISO-normen, worden begrepen als: het niet mogen onthouden van het recht op handhaving van de in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn vastgestelde maximumemissieniveaus voor teer, nicotine en koolmonoxide?

3) Moet de aanduiding "gebruikt zoals beoogd" in de definitiebepaling van "emissies" in artikel 2, onder 21, van richtlijn 2014/40/EU zo worden uitgelegd dat het menselijk rookgedrag zoveel mogelijk wordt benaderd, in welk geval bij het meten rekening zou moeten worden gehouden met het in ieder geval gedeeltelijk afdekken van de ventilatiegaatjes in het filter van de sigaret en/of het rookvolume en de rookfrequentie, of wordt hiermee alleen gedoeld op de wijze van consumptie van sigaretten via een proces van verbranding?

4) Indien de in artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU genoemde ISO-normen gelet op het antwoord op vraag 3 niet geschikt zijn voor het meten van de emissieniveaus:

a) brengt het met richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, met name  voor jongeren, dan mee dat het rechtszekerheids- en het lex certa-beginsel er niet aan in de weg staan dat een alternatieve meetmethode aan de tabaksfabrikanten wordt tegengeworpen?

Indien mede gelet op het rechtszekerheids- en het lex certa-beginsel vraag 4a bevestigend wordt beantwoord:

4b) is het de lidstaten toegestaan om zelf, al dan niet lijdelijk, een alternatieve meetmethode vast te stellen ofte hanteren en deze alternatieve meetmethode (ook) aan de tabaksfabrikanten tegen te werpen, en

4c) hoe verhoudt het toepassen van een alternatieve meetmethode zich tot het met richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van (maximum)harmonisatie en het beter laten functioneren van de interne markt?

5a)Blijven, in het geval een alternatieve meetmethode moet worden toegepast, de maximumemissieniveaus van artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2014/40/EU onverkort van toepassing? Indien vraag 5a ontkennend wordt beantwoord:

5b) is het de lidstaten toegestaan om zelf, al dan niet tijdelijk, alternatieve maximumemissieniveaus vast te stellen of te hanteren en deze (ook) aan de tabaksfabrikanten tegen te werpen, en 5c) hoe verhoudt het toepassen van alternatieve maximumemissieniveaus zich tot het met richtlijn 2014/40/EU beoogde doel van (maximum)harmonisatie en het beter laten functioneren van de interne markt?

6a) Als het de lidstaten is toegestaan om een alternatieve meetmethode vast te stellen of te hanteren en deze kan worden tegengeworpen aan de tabaksfabrikanten, brengt het door richtlijn 2014/40/EU mede beoogde doel van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, met name voor jongeren, in combinatie met artikel 23, tweede lid, van de richtlijn in dat geval met zich dat de sigaretten die in Nederland in de handel zijn van de markt moeten worden gehaald, zolang er nog geen nieuwe meetmethode is vastgesteld en zodoende niet kan worden vastgesteld of de sigaretten bij beoogd gebruik voldoen aan de maximumemissieniveaus?

Indien vraag 6a bevestigend wordt beantwoord: 6b) hebben de tabaksfabrikanten in dat geval aanspraak op een overgangsperiode?

7) Indien een alternatieve meetmethode is vastgesteld of wordt gehanteerd, al dan niet in combinatie met alternatieve maximumemissieniveaus. hebben de tabaksfabrikanten in dat geval aanspraak op een overgangsperiode gedurende welke zij zich kunnen richten op die alternatieve meetmethode en eventueel alternatieve maximumemissieniveaus?

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-160/20 Stichting Rookpreventie Jeugd e.a.; C-161/06 Skoma-Lux

Specifiek beleidsterrein: VWS