C-180/24 Santander Consumer Bank

Contentverzamelaar

C-180/24 Santander Consumer Bank

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    25 juni 2024

Trefwoorden: kredietovereenkomsten; oneerlijk beding; rente

Onderwerp:

-             Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten: artikel 3, onder j) en artikel 10, lid 2;

-             Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 3.

Feiten:

Verzoekende partij is Santander Consumer Bank (hierna: bank) en verwerende partij is ‘EN’. De twee partijen hebben gezamenlijk een kredietovereenkomst gesloten, welke de bank heeft ontbonden na het slechts gedeeltelijk aflossen van de som door EN. De bank heeft toen de rechtbank verzocht om EN te veroordelen tot het betalen van de rest van het geld. Het in de kredietovereenkomst vastgestelde rentepercentage is volgens EN in strijd met de geldende bepalingen inzake consumentenkrediet, omdat er onder andere op een ongeoorloofde wijze rente over de kosten van de kredietverstrekking in rekening zou zijn gebracht.

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt over de uitleg die gegeven moet worden aan artikel 3, onder j), van richtlijn 2008/48. Hierin staat de definitie van ‘debetrentevoet’ omschreven als: ‘de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of variabel percentage’. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of het ontoelaatbaar is om de consument te verplichten tot het betalen van rente over de hoofdsom, die niet alleen wordt berekend over het daadwerkelijk uitgekeerd kredietbedrag maar ook over de door de kredietgever in rekening gebrachte niet-rentekosten van het krediet. Het gaat hier bijvoorbeeld om rente over het deel dat is bedoeld voor het dekken van kredietkosten.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 3, onder j), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de praktijk om in consumentenkredietovereenkomsten bedingen op te nemen waarover tussen de partijen niet afzonderlijk is onderhandeld en die voorzien in de berekening van rente over het totale aan de consument verstrekte kredietbedrag, niet alleen over het bedrag dat daadwerkelijk aan de consument wordt uitgekeerd maar ook over bedragen die bedoeld zijn om de kosten van de kredietverstrekking te dekken (waaronder een aan de kredietgever verschuldigd commissieloon of premies uit hoofde van een levens- en bijstandsverzekering, zoals in de onderhavige zaak)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-377/14

Specifiek beleidsterrein: EZK