C-21/24 Nissan Iberia

Contentverzamelaar

C-21/24 Nissan Iberia

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 maart 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    23 april 2024

Trefwoorden: mededinging; schadevergoeding; verjaringstermijn

Onderwerp:

-             Richtlijn 2014/104/EU betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie Voor de EER relevante tekst: artikel 22;

-             Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag;

-             Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 101, 102 en 267.

Feiten:

Verzoekende partij ‘CP’ heeft een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen verwerende partij ‘Nissan Iberia S.A.’ (hierna: Nissan). Nissan heeft een boete opgelegd gekregen door de nationale commissie voor markt en mededinging (CNMC) vanwege het verstoren van de mededinging. CP wil op grond hiervan schadevergoeding claimen voor zijn aankoop van een voertuig bij Nissan. Het verzoek tot schadevergoeding werd bij de rechter in eerste aanleg afgewezen, omdat de vordering verjaard zou zijn. Hiertegen is hoger beroep ingesteld en in deze zaak stelt de rechter CP in het gelijk. Het verschil in de uitkomsten van de zaken is te verklaren door de verschillende interpretaties van de rechters over het moment dat de termijn voor het instellen van de schadevergoeding aanvangt. 

Overweging:

De rechter in eerste aanleg stelt dat de vordering verjaard is, omdat de termijn voor schadevergoedingen wegens mededingingsverstorende gedragingen begint te lopen vanaf de datum van volledige bekendmaking van het besluit van de CNMC op haar officiële website, zonder dat hoeft te worden gewacht tot het besluit definitief was. In hoger beroep is de rechter daarentegen van oordeel dat de vordering niet was verjaard, omdat de termijn moest worden gerekend vanaf het definitief worden van het besluit van de CNMC, wat na het afronden van de rechtszaak pas zo was. De verwijzende rechter vraagt zich af welke regeling bepalend is voor de verjaring van schadevergoedingen die zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de regeling tot omzetting van richtlijn 2014/14, maar die betrekking hebben op gedragingen of besluiten die dateren van vóór de inwerkingtreding van die richtlijn.

Prejudiciële vragen:

1) Bevat het Unierecht een rechtsgrondslag voor het onderscheid tussen de mogelijkheid om een schadevordering wegens inbreuk op het mededingingsrecht in te stellen en de verplichting daartoe, of dient de benadeelde partij die vordering daarentegen in te stellen, en begint de verjaringstermijn te lopen, zodra hij kennis heeft of redelijkerwijs kennis kan hebben van zowel het feit dat hij schade wegens die inbreuk heeft geleden als de identiteit van de pleger van de inbreuk?

2) Moet voor het instellen van een schadevordering in rechte worden gewacht tot de sanctie definitief is geworden, of moet daarentegen worden aangenomen dat indien in het – volledig bekendgemaakte – besluit van de Comisión Nacional del Mercado y la Competencia (nationale commissie voor markten en mededinging, Spanje; CNMC) wordt vermeld wie de plegers van de betrokken inbreuk zijn, hoe lang de inbreuk precies heeft geduurd en op welke producten die inbreuk betrekking had, de schadevordering in rechte kan worden ingesteld en de verjaringstermijn begint te lopen?

3) Moet, met het oog op de bepaling van de aanvangsdatum van de verjaringstermijn, de volledige bekendmaking van de sanctie op de officiële en openbare website van de CNMC worden gelijkgesteld met de bekendmaking van de samenvatting van het besluit die wordt verricht door de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie, gelet op het feit dat de besluiten van de CNMC enkel op haar officiële website worden bekendgemaakt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-637/17 Cogeco Communications; C-267/20 AB Volvo en DAF Trucks NV; C-453/99; C-557/12; C-295/04; C-298/04

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten