C-221/24 en C-222/24 Naturvardsverket I e.a 

Contentverzamelaar

C-221/24 en C-222/24 Naturvardsverket I e.a 

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 juni 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    4 augustus 2024

Trefwoorden: Illegale afvalverwerking; recht op eigendom

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen: artikel 24, lid 2, onder c).

Feiten:
C-221/24
De Zweedse dienst Milieubescherming heeft op 26 augustus 2022 de Belgische autoriteiten gewezen op een container waarbij vermoedelijk sprake was van illegale overbrenging van afvalstoffen, en hen gevraagd deze container tegen te houden. Na informatiewisseling met de verzender van het pakket heeft de dienst Milieubescherming besloten dat het pakket teruggestuurd moest worden naar Zweden en dat het afval op een milieuvriendelijke manier verwijderd moest worden. De verzender van het pakket is in beroep gegaan tegen de beslissing.

C-222/24 
De feiten in deze zaak komen grotendeels overeen met de feiten in de zaak C-221/24.

Overweging:
C-221/24
De verwijzende rechter twijfelt of de degene die de afvalstoffen heeft teruggenomen, geacht wordt de houder te zijn van de afvalstoffen. Tevens is het de vraag of die autoriteit op grond van verordening 1013/2006 de mogelijkheid heeft of juist verplicht is om de afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen, ook indien de oorspronkelijke verzender zich hiertegen verzet. Ten slotte wil de verwijzende rechter weten hoe de ontneming van het afval in verhouding staat met het recht op eigendom. 

C-222/24
De overwegingen van de verwijzende rechter zijn gelijk aan die in de zaak C-221/24.

Prejudiciële vragen C-221/24 en C-222/24
1. Moet of kan de autoriteit van verzending bij terugname krachtens artikel 24, lid 2, onder c), van de verordening overbrenging afvalstoffen, de afvalstoffen na de terugname verwijderen of nuttig toepassen, in het geval dat met het oog op de terugzending een kennisgevingsdocument en een vervoersdocument zijn opgesteld waarin is vermeld hoe de afvalstoffen in het land van bestemming moeten worden behandeld? 
2. Onder welke voorwaarden kan de autoriteit van verzending in geval van illegale overbrenging van afvalstoffen artikel 24, lid 2, onder d), toepassen om deze afvalstoffen in het land van verzending te verwijderen of nuttig toe te passen? Hoe verhoudt punt d) zich tot punt c)? Kunnen afvalstoffen bijvoorbeeld worden teruggenomen en vervolgens nuttig worden toegepast of verwijderd op grond van de punten c) en d) samen, of houdt de toepassing van een bepaald punt in dat de procedure krachtens het onmiddellijk daaraan voorafgaande punt niet mogelijk is? 
3. Indien artikel 24, lid 2, van de verordening overbrenging afvalstoffen aldus kan worden uitgelegd dat de autoriteit van verzending na een terugname van afvalstoffen in laatste instantie bevoegd is om over die afvalstoffen te beschikken, zelfs wanneer de oorspronkelijke verzender de afvalstoffen wenst terug te nemen, is een dergelijke uitlegging dan verenigbaar met de bescherming van eigendom die wordt geboden door artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het aanvullend Protocol bij het EVRM? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: IenW