C-283/24 Barouk

Contentverzamelaar

C-283/24 Barouk

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    17 augustus 2024

Trefwoorden: Internationale bescherming; medisch onderzoek; bevoegdheid rechter
Onderwerp: 
-    Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming: artikel 18 en artikel 46, leden 1 en 3;
-    Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming: artikel 4, leden 1 en 3, onder c)
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 18 en 47;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 78 en 267;
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikelen 4, leden 1 en 3, en artikel 19, leden 1 en 3, onder b).

Feiten:
Verzoekende partij is ‘B.F.’, een uit Libanon afkomstige man met een Libanees paspoort. Hij is het grondgebied van Cyprus op illegale wijze binnengekomen. Op 4 september 2018 heeft hij daar om internationale bescherming gevraagd, vanwege bedreiging en gevaar vanuit zijn land van herkomst. Het verzoek tot internationale bescherming is afgewezen, omdat er geen gegronde vrees voor vervolging of gevaar van ernstige schade bij terugkeer is geconstateerd. Tevens wordt er getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de stellingen dat hij gemarteld zou zijn. B.F. heeft tegen het afwijzende besluit beroep ingesteld. 

Overweging:
Uit artikel 4, lid 1 en 3, onder c), van richtlijn 2011/95 blijkt dat elk verzoek om internationale bescherming individueel moet worden beoordeeld. Het is hier volgens de verwijzende rechter de vraag of een psychologisch of ander medisch onderzoek naar de geestelijke en lichamelijke gezondheid van B.F. verricht had moeten worden. Met een onderzoek zou er beter beoordeeld kunnen worden of de ernstige onsamenhangendheid en ongeloofwaardigheid op factoren van medische aard berusten. De verwijzende vraagt of hij deze verwijzingsbevoegdheid voor een medisch onderzoek heeft op grond van artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, en of hij de beslissingsautoriteit tot een onderzoek kan gelasten. 

Prejudiciële vragen:
1)    Moet artikel 46, leden 1 en 3, van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in samenhang met de verplichting van individuele beoordeling als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder c), van richtlijn 2011/95/EU, de verplichting van samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 1, van die richtlijn en de in artikel 4, lid 1, VEU neergelegde verplichting van loyale samenwerking, aldus worden uitgelegd dat, bij gebreke van een uitdrukkelijke nationale bepaling die de in artikel 46 bedoelde rechterlijke instantie de bevoegdheid verleent om de verzoeker te verwijzen voor een medisch onderzoek, deze rechterlijke instantie aan dat artikel rechtstreeks de bevoegdheid kan ontlenen om een medisch onderzoek van de verzoeker te gelasten, wanneer hij dit noodzakelijk acht voor een volledig en ex nunc onderzoek van een verzoek om internationale bescherming? 

2) Moet artikel 46, leden 1 en 3, van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest en in samenhang met de verplichting van individuele beoordeling als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder c), van richtlijn 2011/95/EU, de verplichting van samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 1, van die richtlijn en de in artikel 4, lid 1, VEU neergelegde verplichting van loyale samenwerking aldus worden uitgelegd dat, bij gebreke van een uitdrukkelijke nationale bepaling die de in artikel 46 bedoelde rechterlijke instantie de bevoegdheid verleent om de verzoeker te verwijzen voor een medisch onderzoek, en bij uitbreiding, bij gebreke van een uitdrukkelijke regeling inzake een verwijzingsprocedure voor medisch onderzoek waarover de nationale rechter beschikt, deze rechterlijke instantie aan dit artikel rechtstreeks de bevoegdheid ontleent om de beslissingsautoriteit (die altijd partij is in de procedure voor de nationale rechter) te gelasten de regeling van artikel 18 van richtlijn 2013/32/EU in werking te stellen en de nationale rechter de resultaten van een medisch onderzoek van de verzoeker over te leggen? 

3) Moet artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de middelen voor de uitvoering van een volledig en ex nunc onderzoek van een verzoek om internationale bescherming tot de procedurele autonomie van de lidstaten behoren? Zo ja, moet artikel 46, leden 1 en 3, van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest en in samenhang met de verplichting van individuele beoordeling als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder c), van richtlijn 2011/95/EU, de verplichting van samenwerking als bedoeld in artikel 4, lid 1, van die richtlijn en de in artikel 4, lid 1, VEU neergelegde verplichting van loyale samenwerking aldus worden uitgelegd dat, bij ontbreken van een uitdrukkelijke nationale bepaling die de in artikel 46 bedoelde rechterlijke instantie de bevoegdheid verleent om de verzoeker te verwijzen voor een medisch onderzoek, en bij uitbreiding, bij gebreke van een uitdrukkelijke regeling inzake een verwijzingsprocedure voor medisch onderzoek waarover de nationale rechter beschikt, deze rechterlijke instantie aan dit artikel rechtstreeks de bevoegdheid ontleent om de beslissingsautoriteit (die altijd partij is in de procedure voor de nationale rechter) te gelasten de regeling van artikel 18 van richtlijn 2013/32/EU in werking te stellen en de nationale rechter de resultaten van een medisch onderzoek van de verzoeker over te leggen, wanneer de nationale regeling volgens die rechter niet beantwoordt aan de vereisten van het doeltreffendheidsbeginsel? 

4) Moet artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat bij ontbreken van een geschikte regeling ter verzekering van een individueel, volledig en ex nunc onderzoek als bedoeld in artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU, aan de waarborgen van die artikelen is voldaan wanneer de nationale rechterlijke instantie bevoegd is om een besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming nietig te verklaren? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-41/74; C-8/81; C-103/88 Gemeente Milaan; C-348/16 Sacko; C-473/16 F; C-585/16; C-556/17; C-406/18 PG; C-756/21 International Protection Appeals Tribunal e.a


Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB