C-378/00, Commissie tegen EP en Raad (comitologie), arrest van 21 januari 2003

Contentverzamelaar

C-378/00, Commissie tegen EP en Raad (comitologie), arrest van 21 januari 2003

Datum, arrest, zaaknummer, partijen
Arrest van het Hof van Justitie EG van 21 januari 2003, zaak C-378/00, Commissie / Europees Parlement en Raad (comitologie)

Betrokken departementen
Alle departementen

Sleutelwoorden
Comitologie - besluit 1999/468/EG - criteria voor keuze tussen verschillende procedures tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen - motivering - gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE)

Beleidsrelevantie
De Raad kan beginselen en regels uitvaardigen die in acht moeten worden genomen bij de keuze tussen de verschillende comitéprocedures en de gemeenschapswetgever dient zich daaraan te houden bij de totstandkoming van een basishandeling waarbij aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Het tweede comitologiebesluit kent geen bindende werking toe aan de keuzecriteria van artikel 2 voor de verschillende comitéprocedures. Het feit dat deze criteria niet bindend zijn, sluit niet uit, dat deze bepaling bepaalde rechtsgevolgen kan hebben en met name dat op de gemeenschapswetgever, indien hij van deze criteria afwijkt, de verplichting rust de door hem tot stand te brengen basishandeling op dit punt te motiveren. Niet voldoen aan het motiveringsvereiste, kan leiden tot nietigheid.

Feiten, redenering Hof en dictum
In dit arrest verzoekt de Commissie om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE), voor zover daarin de vaststelling van maatregelen tot uitvoering van LIFE worden onderworpen aan de regelgevingsprocedure. De Commissie is van mening dat i.c. de beheersprocedure had moeten worden gevolgd, aangezien het een maatregel met een aanzienlijk gevolg voor de begroting betreft. De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de LIFE verordening worden vastgesteld overeenkomstig besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (tweede comitologie-besluit). De Commissie voert twee middelen aan. Het eerste middel is dat de criteria die zijn geformuleerd in artikel 2 van het tweede comitologiebesluit niet in acht zijn genomen. Het tweede middel komt erop neer dat verordening nr. 1655/2000 in strijd is met de motiveringsplicht van artikel 253 EG. Volgens de Commissie had de Raad moeten motiveren waarom de vaststelling van maatregelen tot uitvoering van het LIFE-programma wordt onderworpen aan de regelgevingsprocedure van artikel 5 van het tweede comitologiebesluit; aangegeven had moeten worden waarom in casu is voorbijgegaan aan de in artikel 2 van dat besluit geformuleerde criteria voor de keuze tussen de verschillende comitéprocedures.

Het Hof onderzoekt allereerst of de criteria uit artikel 2 van het tweede comitologiebesluit juridisch bindend zijn en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. De vijfde overweging van de considerans verklaart uitdrukkelijk dat de criteria die van toepassing zijn op de keuze van comité-procedures niet bindend zijn. In de tweede plaats onderzoekt het Hof of de gemeenschapswetgever verplicht was te motiveren, waarom hij heeft gekozen voor de regelgevingsprocedure en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of hij aan deze motiveringsplicht heeft voldaan.

Ten aanzien van de motiveringsplicht merkt het Hof het volgende op. Alhoewel de criteria van artikel 2 van het tweede comitologiebesluit niet bindend zijn, sluit dit niet uit dat deze bepaling bepaalde rechtsgevolgen kan hebben. Met name rust op de gemeenschapswetgever, indien hij van deze criteria afwijkt, de verplichting de door hem tot stand te brengen basishandeling op dit punt te motiveren. Zelfs wanneer een handeling van een gemeenschapsinstelling geen rechtsregel invoert waaraan die instelling onder alle omstandigheden gebonden is, doch slechts een gedragsregel voor de te volgen praktijk inhoudt, mag die instelling daarvan slechts afwijken onder vermelding van de redenen die haar daartoe hebben geleid. Immers, de doelstelling meer consistentie en voorspelbaarheid te bereiken wat de keuze van het comité betreft, zou in het gedrang komen als van de criteria zou kunnen worden afgeweken, zonder de redenen te hoeven uiteenzetten die daartoe zouden hebben geleid.

Nadat het Hof heeft vastgesteld dat een motiveringsplicht bestaat, onderzoekt het of de Raad hieraan heeft voldaan. Het Hof komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. De twintigste overweging van de considerans van verordening 1655/2000 vermeldt dat de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig het tweede comitologiebesluit. Dit kan niet als een toereikende motivering worden beschouwd. Er kan niet uit worden opgemaakt om welke bijzondere redenen in het geval van verordening 1655/2000 is gekozen voor de regelgevingsprocedure, ofschoon deze keuze niet in overeenstemming is met de indicatieve criteria van artikel 2 van het tweede comitologiebesluit. Verordening nr. 1655/2000 is in strijd met de motiveringsplicht van artikel 253 EG.

Korte analyse
In dit arrest wordt de status van de keuzecriteria van artikel 2 van het tweede comitologiebesluit uitgelegd. Het gaat hier om de keuzecriteria van artikel 2 die moeten worden nagegaan om te komen tot een bepaalde procedure als bedoeld in artikel 5 van het tweede comitologiebesluit. Ondanks dat de criteria geen bindende werking hebben, moet bij afwijking van deze criteria toch gemotiveerd worden waarom er wordt afgeweken.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau
DE ICER heeft ten behoeve van de onderhandelaars in Brussel richtsnoeren m.b.t. comitologie vastgesteld. Deze richtsnoeren moeten onderhandelaars helpen om te bepalen welke vorm van comitologie het meest wenselijk is. De onderhavige uitspraak laat zien, dat er bij de keuze voor comitologie keuzevrijheid bestaat, maar dat afwijking van de hoofdregel zoals neergelegd in het tweede comitologiebesluit alleen gemotiveerd kan plaatsvinden. Dit zou ook in de richtsnoeren tot uitdrukking moeten worden gebracht.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en dit fiche ter kennisneming aan alle ministers. De ICER zal tevens in de leidraad voor onderhandelaars doen opnemen, dat niet voldoen aan het motiveringsvereiste kan leiden tot nietigheid.