C-45/24 Verein für Konsumenteninformation

Contentverzamelaar

C-45/24 Verein für Konsumenteninformation

Prejudiciële hofzaak   


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 maart 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     5 mei 2024

Trefwoorden: passagiersrechten; bemiddelingskosten

Onderwerp:  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten: artikel2 , onder f), artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1.

Feiten:

Verzoekende partij is de Oostenrijkse vereniging voor consumenteninformatie en de verwerende partij is de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij NV (hierna: KLM). De zaak gaat over een aantal passagiers dat een vlucht had geboekt bij KLM, via een online-boekingsportaal Opodo. KLM heeft de vlucht geannuleerd. De passagiers ontvingen een terugbetaling van de kosten voor de vlucht van KLM, maar hier zat niet het bedrag bij van 95 euro voor de bemiddelingsvergoeding die de passagiers aan Opodo betaald hadden. KLM was niet op de hoogte van de kosten van deze vergoeding, omdat de betaling van de gehele vlucht en de bemiddelingsvergoeding tussen de passagiers en Opodo had plaatsgevonden. De passagiers stellen, via de verzoekende partij, dat zij het recht hebben op terugbetaling van dit bedrag op grond van de verordening nr. 261/2004, artikel 8. KLM is het hier niet mee eens, omdat zij niet bekend waren met de kosten.

Overweging:

Artikel 8 van verordening 261/2004 regelt het recht omtrent de terugbetaling van een geannuleerde vlucht. De verwijzende rechter verwijst naar rechtspraak van het Hof, waaruit blijkt dat het recht op terugbetaling ook de bemiddelingsvergoeding omvat, tenzij de provisie voor deze vergoeding is vastgesteld buiten medeweten van de luchtvaartmaatschappij om. De verwijzende rechter stelt vragen over de uitleg van ‘vastgesteld buiten medeweten van de luchtvaartmaatschappij’, het is hem bijvoorbeeld niet duidelijk hoe concreet de luchtvaartmaatschappij geïnformeerd moet zijn over de vastgestelde provisie en wie de bewijslast draagt voor het vereiste medeweten.

Prejudiciële vragen:

1. Moet verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, en met name artikel 8, lid 1, onder a), ervan, aldus worden uitgelegd dat de ticketprijs die in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van het bedrag dat de luchtvaartmaatschappij in geval van annulering van een vlucht aan een passagier dient terug te betalen, ook het verschil tussen het door de passagier betaalde bedrag en het door de luchtvaartmaatschappij ontvangen bedrag omvat, welk verschil overeenkomt met de provisie ontvangen door een persoon die als tussenpersoon tussen hen is opgetreden, wanneer de luchtvaartmaatschappij weliswaar op de hoogte is van het feit dat andere ondernemingen voor een bemiddeling doorgaans een provisie (bemiddelingsvergoeding) in rekening brengen, maar in het concrete geval niet bekend is met de hoogte ervan?

2. Ligt de bewijslast voor het vereiste medeweten van de luchtvaartmaatschappij bij de passagier die terugbetaling vordert of moet de luchtvaartmaatschappij bewijzen dat zij niet bekend was met de provisie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-601/17

Specifiek beleidsterrein: IenW