C-543/23 Gnattai   

Contentverzamelaar

C-543/23 Gnattai   

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     2 juli 2024

Trefwoorden: arbeidsrecht; onderwijs; discriminatie

Onderwerp:

-             Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd: clausule 4 van de bijlage;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikelen 20, 21, en 52.

Feiten:

Verzoekende partij is AR, een docent die op basis van vijf arbeidsovereenkomsten werkzaam is geweest bij een ‘paritaire’ school. Vervolgens ging hij in dienst bij het ministerie van Onderwijs. Bij de salarisindeling werd er geen rekening gehouden met zijn vorige dienstjaren in het onderwijs, omdat op grond van nationaal recht alleen de diensten meetellen die zijn vervuld bij openbare scholen en bij erkende particuliere scholen.

Overweging:

De hoogste rechter in Italië heeft erkend dat de ‘paritaire’ school in alle opzichten gelijk is gesteld aan de openbare school, maar dat op grond van nationaal recht de vaste aanstelling als ambtenaar is uitgesloten van de berekening vanwege een verschil in aanwerving van de docenten. De verwijzende rechter wil weten of de nationale bepaling in strijd is met clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten, en met het non-discriminatiebeginsel uit artikelen 20 en 21 van het Handvest.

Prejudiciële vragen:

1. Moet clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die op 18 maart 1999 is gesloten en als bijlage is gevoegd bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999, en het algemene beginsel van het geldende Unierecht van non-discriminatie op het gebied van arbeidsvoorwaarden, gelezen in het licht van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling, zoals de regeling van artikel 485 van wetsbesluit nr. 297/94, waarin volgens de uitlegging die daaraan is gegeven door de Suprema Corte di Cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) [zie Cass. S.L. (arbeidskamer) arresten nr. 32386/2019, nr. 33134/2019 en nr. 33137/2019], is bepaald dat werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een paritaire school als bedoeld in wet nr. 62/2000 in het kader van de reconstructie van hun loopbaan minder gunstig worden behandeld dan ambtenaren met een aanstelling in vaste dienst bij het Ministero dell’Istruzione e del Merito (ministerie van Onderwijs en Verdienste), op de enkele grond dat zij geen sollicitatieprocedure op basis van een algemeen vergelijkend onderzoek hebben doorlopen of les hebben gegeven op een wettelijk erkende paritaire school, ondanks het feit dat docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in paritaire scholen zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met de situatie van docenten in vaste dienst bij openbare scholen wat betreft de aard van het werk en de opleidings- en arbeidsvoorwaarden, waarbij zij dezelfde taken uitvoeren en beschikken over dezelfde disciplinaire, pedagogische, methodologisch-didactische, organisatorische, relationele en onderzoeksvaardigheden, die zij hebben verworven door onderwijservaring op te doen, die door diezelfde nationale regeling als identiek wordt erkend met het oog op de aanstelling voor onbepaalde tijd op basis van de permanente (thans gesloten) ranglijsten van geschikte kandidaten (vgl. artikel 2, lid 2, van voorlopig wetsbesluit nr. 255/2001)?

2. Moeten de algemene beginselen in het geldende Unierecht van gelijkheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van arbeid die ook zijn neergelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 14 van het EVRM (van belang krachtens artikel 52 van het Handvest), het Europees Sociaal Handvest dat is goedgekeurd op 18 oktober 1961, artikel 157 VWEU, en in richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG, in het kader van de toepassing van richtlijn 1999/70, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een bepaling zoals die van artikel 485 van wetsbesluit nr. 297/94, op grond waarvan voor de bezoldiging bij het reconstrueren van de loopbaan uitsluitend rekening mag worden gehouden met de onderwijsdiensten die zijn verricht in dienst van hetzelfde ministerie, of van scholen die zijn erkend, gelijkgesteld [aan openbare scholen], [daaraan] complementair zijn of gesubsidieerd worden, van volksscholen of van oorsprong meisjesscholen, waarbij de docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een paritaire school voor de reconstructie van hun loopbaan (na hun aanstelling in vaste dienst bij het ministerie van Onderwijs en Verdienste) minder gunstig worden behandeld en worden gediscrimineerd, omdat aan hen geen aanvullende bezoldiging wordt toegekend in verband met de anciënniteit, die wel wordt toegekend aan docenten met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij openbare scholen, gemeentelijke scholen, erkende, gelijkgestelde, gesubsidieerde of complementaire scholen, volksscholen en meisjesscholen, die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met de situatie van docenten van paritaire scholen wat betreft de aard van het werk, de taken, de professionele diensten en verplichtingen, en die wat betreft de opleidings- en arbeidsvoorwaarden vergelijkbaar is met die van docenten van paritaire scholen als bedoeld in wet nr. 62/2000, aangezien zij dezelfde taken uitvoeren en door het opdoen van ervaring in het onderwijs dezelfde disciplinaire, pedagogische, methodologisch-didactische, organisatorische, relationele en onderzoeksvaardigheden verwerven als docenten van paritaire scholen?

3. Moeten het begrip „vergelijkbare werknemer in vaste dienst” bedoeld in clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die op 18 maart 1999 is gesloten, en als bijlage is gevoegd bij richtlijn 1999/70, en de algemene beginselen van het geldende Unierecht van gelijkheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van arbeid, die zijn neergelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat de diensten die zijn verricht door een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een paritaire school in het kader van de erkenning van de anciënniteitstoelagen moeten worden gelijkgesteld aan de diensten die zijn verricht bij openbare scholen, erkende scholen, gelijkgestelde scholen, volksscholen, gesubsidieerde en complementaire scholen, en meisjesscholen, aangezien deze docenten dezelfde taken uitvoeren en dezelfde professionele verplichtingen hebben en beschikken over dezelfde disciplinaire, pedagogische, methodologisch-didactische, organisatorische, relationele en onderzoeksvaardigheden?

4. Indien wordt vastgesteld dat artikel 485 van wetsbesluit nr. 297/94 in strijd is met het Unierecht, verplicht het Handvest de nationale rechter dan om de onverenigbare nationale bepaling buiten toepassing te laten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-177/10; C-302/2011 ; C-393/11 ; C-466/17; C-72/18

Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW