C-588/23 Scai

Contentverzamelaar

C-588/23 Scai

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 december 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 januari 2024

Trefwoorden: terugvorderingsbesluit, staatssteun, economische continuïteit

Onderwerp:

- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 263, artikel 288, en artikel 108;

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 41 en artikel 47;

- Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 16 en artikel 31.

 

Feiten:

Bij twee arresten, die zijn gewezen in 2009 en 2012, heeft de hoogste bestuursrechter extra compensatie voor openbaredienstverplichtingen toegekend aan de onderneming Buonotourist Srl op basis van concessies die door de verwerende partij, Regione Campania waren verleend. Vervolgens heeft de Europese Commissie die extra compensatie bij het terugvorderingsbesluit onverenigbaar met de interne markt verklaard en de Italiaanse Republiek gelast het bedrag van de begunstigde terug te vorderen. De onderneming Buonotourist Srl heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij het Gerecht (zaak T-185/2015) en vervolgens een hogere voorziening ingesteld bij het Hof (zaak C-586/18 P), maar in beide instanties werd haar beroep tot nietigverklaring verworpen. Ondertussen waren de activa van Buonotourist Srl meerdere malen overgedragen. De Regione Campania heeft tot slot, op basis van het terugvorderingsbesluit dat de Commissie ten aanzien van Buonotourist Srl had vastgesteld, de subjectieve werkingssfeer van het terugvorderingsbesluit uitgebreid en de verzoekende partij, SCAI, gelast de betrokken staatssteun terug te betalen. Volgens de Regione Campania was sprake van economische continuïteit tussen Buonotourist Srl en SCAI. SCAI heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

De nationale regeling staat de nationale autoriteiten uitdrukkelijk toe om de subjectieve werkingssfeer van de terugvorderingsmaatregel uit te breiden door de kring van begunstigden van de steun waarop het besluit van de Commissie betrekking heeft, te vergroten, zelfs wanneer de Commissie de begunstigde onderneming uitdrukkelijk daarin heeft vermeld. De verwijzende rechter vraagt zich af of het Unierecht een dergelijke regeling toestaat, met name vanuit twee verschillende perspectieven, die in de twee prejudiciële vragen aan het Hof tot uitdrukking komen. In de eerste plaats moet worden verduidelijkt of de beoordeling of is voldaan aan het vereiste van economische continuïteit tussen de onderneming die de onrechtmatige steun heeft ontvangen en eventuele derde ondernemingen, uitsluitend door de Commissie kan worden verricht of ook door de nationale autoriteit die een terugvorderingsbesluit ten uitvoer legt, zoals uitdrukkelijk is bepaald in de nationale regeling. In de tweede plaats rijst de vraag of de uitbreiding door de nationale uitvoerende autoriteit van de subjectieve werkingssfeer van een terugvorderingsbesluit van de Commissie, niet tot gevolg heeft dat aan de nieuwe adressaat van dit terugvorderingsbesluit zowel het in de artikelen 41 en 47 van het Handvest verankerde recht om in de oorspronkelijke procedure voor de Commissie te worden gehoord, als het recht om krachtens artikel 263 VWEU op te komen tegen het terugvorderingsbesluit wordt ontnomen. In de Italiaanse bestuursrechtspraak is voorts geoordeeld dat indien de nationale overheid onrechtmatige staatssteun terugvordert van een andere partij dan de adressaat van het besluit van de Commissie, het recht om te worden gehoord voldoende wordt gewaarborgd door het verweer van de onderneming die rechtstreeks door het besluit van de Commissie wordt geraakt. Volgens de verwijzende rechter hadden deze beslissingen van de nationale rechters echter betrekking op ondernemingen die werden geacht deel uit te maken van een „de facto-groep” van ondernemingen, terwijl dat in het geval van verzoekster is uitgesloten.

  

Prejudiciële vragen:

A) Staan de artikelen 108 en 288 VWEU en de artikelen 16 en 31 van verordening (EU) 1589/2015 in de weg aan een nationale regeling als die van artikel 48 van wet nr. 234 van 24 december 2012, die de nationale autoriteit de mogelijkheid biedt om in de fase van uitvoering van de terugvordering de kring van personen die de onrechtmatige steun moeten terugbetalen uit te breiden aan de hand van een beoordeling van de economische continuïteit tussen de ondernemingen, zonder deze bevoegdheid uit te sluiten wanneer de Commissie de rechtstreekse adressaten reeds heeft bepaald, waardoor de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van staatssteun wordt uitgesloten?

B) Staan de artikelen 263 en 288 VWEU, de artikelen 41 en 47 van het Handvest van Nice en de artikelen 16 en 31 van verordening (EU) 1589/2015 in de weg aan een nationale regeling als die van artikel 48 van wet nr. 234 van 24 december 2012 inzake staatssteun, voor zover zij – door te bepalen dat de staat bij de uitvoering van een terugvorderingsbesluit in voorkomend geval bepaalt welke personen tot terugbetaling verplicht zijn – de mogelijkheid biedt om het besluit ook ten uitvoer te leggen ten aanzien van een andere, zelfstandige persoon die geen adressaat van het besluit is en niet heeft deelgenomen aan de procedure voor de Commissie, aan wie het beginsel van hoor en wederhoor niet is gewaarborgd en die bijgevolg niet het recht heeft om tegen dat besluit op te komen bij het Gerecht van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-69/13; C-170/83; C-127/16 P SNCF Mobilités; C-349/07

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten