C-767/23 Remling 

Contentverzamelaar

C-767/23 Remling 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 februari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    31 maart 2024

Trefwoorden: motiveringsplicht; prejudiciële verwijzing

Onderwerp:

-             Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): artikel 267;

-             Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 47, lid 2.

Feiten:

A.M. is de verzoekende partij in hoofdgeding en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is daar de verwerende partij. AM heeft op 8 oktober 2019 een verzoek gedaan tot een verklaring van rechtmatig verblijf, welke is afgewezen. Hiertegen is beroep ingesteld, en deze is ongegrond verklaard. A.M. doet een beroep op het afgeleid verblijfsrecht van artikel 20 VWEU. Daarnaast geeft AM aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek op het stellen van prejudiciële vragen.

Overweging:

Artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar bevoegdheid om verkort te motiveren. De Afdeling twijfelt of deze praktijk in overeenstemming is met artikel 267, derde alinea, van het VWEU, in samenhang gelezen met artikel 47 van het Handvest. Zelf stellen ze dat de praktijk waarbij rechters van te voren de zaak beoordelen en alleen volledig motiveren in zaken waar prejudiciële vragen over gesteld kunnen worden, wel in overeenstemming is met de genoemde artikelen. Twijfel is echter ontstaan door het argument van A.M., waarbij hij aangeeft dat er bij de verkorte motivatie wel uitgelegd moet worden op welke uitzondering de Afdeling zich beroept om verkort te motiveren.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in het licht van artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zo worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling als opgenomen in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, op grond waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als nationale rechter wiens beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep, een opgeworpen vraag over de uitleg van Unierecht, al dan niet in combinatie met een uitdrukkelijk verzoek om prejudiciële verwijzing, verkort gemotiveerd kan afdoen zonder te motiveren welke van de drie uitzonderingen op haar verwijzingsplicht zich voordoet?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-561/19 Consorzio Italian Management; C-133/15; C-283/81 Cilfit ; C-160/14 e.a.; C-585/18 A.K.; C-72/14 en C-197/14; C-3/16; C-144/23; C-619/10 Trade Agency

Specifiek beleidsterrein: JenV