C-784/23 Voore Mets et Lemeks Polva

Contentverzamelaar

C-784/23 Voore Mets et Lemeks Polva

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 maart 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    19 april 2024

Trefwoorden: Vogel- en Habitatrichtlijn; bomenkap; bescherming vogels

Onderwerp:

-             Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand: artikel 2, artikel 5, onder a), b) en d), en artikel 9, lid 1, onder a);

-             Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna: artikel 12;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikelen 16 en 17.

Feiten:

Verzoekende partij tot cassatie zijn ‘OÜ Voore Mets’ (hierna: Voore Mets) en ‘AS Lemeks Põlva’. De verwerende partij in cassatie is de milieudienst van Estland. Voore Mets heeft in het voorjaar van 2021 houtkapwerkzaamheden uitgevoerd op een tot haar toebehorend perceel. De milieudienst heeft bij beschikkingen gelast de houtkapwerkzaamheden te staken tot en met 21 mei, en later tot 31 juli 2021. De vogels op dit gebied nestelen zich en liggen eieren, waardoor het gebied beschermd moet worden tegen houtkap. Voore Mets eist een schadevergoeding bij de rechter. Deze wordt toegekend voor de periode na 21 mei, omdat tot die tijd de beperkingen wel evenredig en rechtmatig waren. Voore Mets gaat in cassatie.

Overweging:

Voore Mets stelt dat de haar toegekende kapmelding haar recht geeft om binnen twaalf maanden hout te kappen, en dit recht is geschonden door de beschikking om de houtkap te staken. De vraag is of de beschikking evenredig is of niet, omdat het kappen gevolgen voor slechts 0,2% van de broedsels heeft. De verwijzende rechter twijfelt op meerdere aspecten over de uitleg van het Unierecht in deze context, met name over de uitleg van ‘opzet’ in de zin van artikel 5 van de vogelrichtlijn, in vergelijking met artikel 12 van de habitatrichtlijn. Het is de vraag of deze op dezelfde wijze kunnen worden uitgelegd. Daarnaast twijfelt de verwijzende rechter over de manier waarop het gevaar van de aantasting van de vogels wordt ingeschat, en over de reikwijdte van de verboden handelingen tijdens de broedperiode van vogels.

Prejudiciële vragen:

1. Kan artikel 5, onder a), b) en d), van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand aldus worden uitgelegd dat de daarin neergelegde verbodsbepalingen slechts van toepassing zijn voor zover dit noodzakelijk is om in de zin van artikel 2 van die richtlijn de populatie van de betrokken soorten op een niveau te houden dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met economische en recreatieve eisen, indien het doden of storen van vogels of het vernielen of beschadigen van hun nesten of eieren niet het doel van de handeling is?

2. Moet artikel 5, onder a), b) en d), van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met artikel 2 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de volgens die bepalingen verboden handelingen tijdens de broedperiode van vogels onder meer dan opzettelijk zijn, indien op basis van wetenschappelijke gegevens en de waarneming van individuele vogels kan worden aangenomen dat in een bos dat volledig moet worden gekapt (kaalslag), ongeveer tien vogelparen per hectare nestelen, zonder dat is vastgesteld dat op de plaats van de houtkap individuen van vogelsoorten nestelen die in een ongunstige staat verkeren? 3. Moet artikel 5, onder a), b) en d), van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met artikel 2 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de volgens die bepalingen verboden handelingen tijdens de broedperiode van vogels onder meer dan opzettelijk zijn, indien op basis van wetenschappelijke gegevens en de waarneming van individuele vogels kan worden aangenomen dat in een bos waarin slechts een deel van de bomen wordt gekapt (schermslag), ongeveer tien vogelparen per hectare nestelen, zonder dat er enige reden is om aan te nemen dat op de plaats van de houtkap individuen van vogelsoorten nestelen die in een ongunstige staat verkeren?

4. Moet artikel 9, lid 1, onder a), derde streepje, van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met artikel 2 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat daarmee bepalingen van een lidstaat in overeenstemming zijn die afwijkingen toestaan van de in artikel 5, onder a), b) en d), van die richtlijn neergelegde verbodsbepalingen, opdat gedurende de broedperiode van vogels een kaalslag kan plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan het bos als eigendom?

5. Moet artikel 9, lid 1, onder a), derde streepje, van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met artikel 2 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat daarmee bepalingen van een lidstaat in overeenstemming zijn die afwijkingen toestaan van de in artikel 5, onder a), b) en d), van die richtlijn neergelegde verbodsbepalingen, opdat gedurende de broedperiode van vogels een schermslag kan plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan het bos als eigendom?

6. Indien richtlijn 2009/147 gedurende de broedperiode van vogels geen kaalslag ter voorkoming van belangrijke schade aan het bos als eigendom toestaat, is een dergelijke regeling dan in overeenstemming met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en is deze ook van toepassing indien de houtkap geen negatieve gevolgen heeft voor vogelsoorten die in een ongunstige staat verkeren?

7. Indien richtlijn 2009/147 gedurende de broedperiode van vogels geen schermslag ter voorkoming van belangrijke schade aan het bos als eigendom toestaat, is een dergelijke regeling dan in overeenstemming met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en is deze ook van toepassing indien de houtkap geen negatieve gevolgen heeft voor vogelsoorten die in een ongunstige staat verkeren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-473/19 en C-474/19 Föreningen Skydda Skogen; C-132/11 Commissie/Polen; C-192/11 Commissie/Polen; C-432/21 Commissie/Polen

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten