C-808/23 Hogkullen

Contentverzamelaar

C-808/23 Hogkullen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    23 februari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    9 april 2024

Trefwoorden: btw; normale waarde; moeder-dochter

  1. Onderwerp:

-             Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn): artikelen 72 en 80.

Feiten:

Verzoekende partij is ‘Aktiebolaget Högkullen’, een moedermaatschappij van een groep die vastgoed beheert. De activiteiten van de dochterondernemingen zijn gedeeltelijk fiscaal vrijgesteld. De moedermaatschappij vervult economische activiteiten die volledig zijn onderworpen aan btw. In 2016 verrichte de moedermaatschappij voor haar dochterondernemingen diensten op verschillende gebieden, zoals bedrijfsbeheer en financiën. Hierover ontving zij vergoedingen, waarover zij btw afdroeg. Verwerende partij, de Zweedse belastingdienst, meende dat de diensten voor de dochterondernemingen waren verricht tegen een lagere prijs dan de normale waarde en besloot tot een herwaardering en een verhoging van de maatstaf van heffing. Hiertegen is de moedermaatschappij in (hoger) beroep gegaan.

 

Overweging:

De vragen in de zaak gaan over de uitleg van artikelen 72 en 80 van de btw-richtlijn. Op grond van artikel 80 kunnen lidstaten om belastingfraude te voorkomen maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de maatstaf van heffing in bepaalde gevallen overeenkomt met de normale waarde. De ‘maatstaf van heffing’ is volgens artikel 73 de tegenprestatie voor de goederen of diensten in kwestie. De ‘normale waarde’ is op basis van artikel 72 -kort gezegd- het volledige bedrag van de afnemer om de diensten in kwestie op dat tijdstip te verkrijgen. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of deze artikelen ook kunnen worden toegepast om de normale waarde te bepalen van diensten die een moedermaatschappij verricht voor haar dochterondernemingen.

Prejudiciële vragen:

1) Is het met de artikelen 72 en 80 van de btw-richtlijn verenigbaar dat wanneer een moedermaatschappij voor haar dochterondernemingen diensten verricht als die welke in het onderhavige geding aan de orde zijn, deze diensten bij de toepassing van de nationale bepalingen over de herwaardering van de maatstaf van heffing altijd worden aangemerkt als unieke diensten waarvan de normale waarde niet kan worden vastgesteld door middel van een vergelijking als bedoeld in artikel 72, eerste alinea, van die richtlijn?

2)  Is het met de artikelen 72 en 80 van de btw-richtlijn verenigbaar dat bij de toepassing van de nationale bepalingen over de herwaardering van de maatstaf van heffing wordt aangenomen dat de totale kosten van een moedermaatschappij, daaronder begrepen de kosten voor het ophalen van kapitaal en de aandeelhouderskosten, kosten vormen die de moedermaatschappij heeft gemaakt voor het verrichten van diensten ten behoeve van haar dochterondernemingen, wanneer de enige activiteit van de moedermaatschappij bestaat in het actieve beheer van haar dochterondernemingen en zij alle voorbelasting over haar verwervingen in aftrek heeft gebracht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-320/17 Marle Participations; C-465/03 Kretztechnik; C-210/04 FCE Bank

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten