C-82/24 Veolia Water Technologies e.a.

Contentverzamelaar

C-82/24 Veolia Water Technologies e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    30 juni 2024

Trefwoorden: mededinging; aanbesteding; transparantie; gelijke behandeling

Onderwerp:

-             Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten: artikel 2 (thans richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG: artikel 18, lid 1).

Feiten:

Verzoekende partij is een aanbestedende dienst en heeft op 1 augustus 2008 een overeenkomst gesloten met een consortium, bestaande uit ‘Veolia Water Technologies’ en andere partijen. De overeenkomst had betrekking op een waterzuiveringsinstallatie. De zaak gaat over het feit dat er meerdere onderdelen beschadigd zijn geraakt en deze op verschillende momenten zijn hersteld door de ondernemers, maar slechts tot het moment dat de garantietermijn afliep in 2015. De partijen zijn het niet eens over de duur van de garantietermijn, omdat de aanbestedende dienst betoogt dat deze termijn opnieuw begint te lopen na herstel of vervanging van het product.

Overweging:

In artikel 2 van richtlijn 2004/18 staat dat aanbestedende diensten de ondernemers op gelijke wijze behandelen, en op een transparante manier. Alle voorwaarden en modaliteiten van de gunningsprocedure in de aankondiging van de opdracht moeten tevens geformuleerd zijn op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze. Het is volgens de verwijzende rechter de vraag, in het kader van de genoemde beginselen, in hoeverre de verplichtingen van partijen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen in de overeenkomst kunnen worden vastgesteld op grond van bepalingen van nationaal recht die in het stadium van de uitvoering van de overheidsopdracht naar analogie worden toegepast.

Prejudiciële vraag:

Moeten de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en eerlijke mededinging als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (thans artikel 18, lid 1, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een uitlegging van het nationale recht volgens welke de inhoud van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht die wordt gesloten met een consortium van marktdeelnemers uit verschillende lidstaten van de Unie kan worden vastgesteld door in die overeenkomst rekening te houden met een verplichting die indirect van invloed kan zijn op de vaststelling van de prijs in de door [de betrokken] ondernemer ingediende offerte en die niet uitdrukkelijk wordt vermeld in de overeenkomst of in de aanbestedingsdocumenten maar die voortvloeit uit een bepaling van nationaal recht die niet rechtstreeks maar naar analogie op de overeenkomst van toepassing is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-336/12; C-27/15.

Specifiek beleidsterrein: EZK