EU-Hof oordeelt over de strikte noodzakelijkheid van gegevensverwerking in strafprocedures
Nieuwsbericht | 16-12-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 28 november 2024 in de zaak C-80/23, Ministerstvo na vatreshnite raboti () and génétiques II).
Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door een Bulgaarse rechter, betreft artikel 6, onder a), en artikel 10 van de EU-richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, zoals uitgelegd door het EU-Hof in zijn arrest in de zaak C-205/21. Dit is het tweede verzoek dat deze rechter in het kader van hetzelfde geding bij het EU-Hof heeft ingediend.
Dit geding betreft een verzoek van de Bulgaarse politiediensten om over te gaan tot de verzameling onder dwang van fotografische, vingerafdruk- en genetische gegevens van V.S. met het oog op de registratie ervan. Naar aanleiding van haar inverdenkingstelling wegens een als opzettelijk aangemerkt en als zodanig ambtshalve vervolgbaar strafbaar feit, werd V.S. verzocht deze gegevensregistratie te ondergaan, hetgeen zij weigerde. De politiediensten verzochten de rechter derhalve om de gedwongen tenuitvoerlegging van de politiële registratie te gelasten.
Bij de behandeling van het verzoek had de verwijzende rechter echter twijfels over de verenigbaarheid van een dergelijke situatie met de vereisten van de richtlijn op het gebied van met name de verzameling en verwerking van gevoelige gegevens (artikel 10). Het EU-Hof heeft de vragen van die rechter beantwoord in zijn arrest in de zaak C-205/21. De rechter heeft het EU-Hof twee nieuwe prejudiciële vragen voorgelegd. De rechter vraagt het EU-Hof onder meer om duidelijkheid over het bij de richtlijn gestelde vereiste van strikte noodzakelijkheid voor de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens, die als gevoelige gegevens worden beschouwd.
Het EU-Hof brengt in herinnering dat op de bevoegde autoriteit de verplichting rust om de strikte noodzakelijkheid te beoordelen van de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens (gevoelige gegevens). Een rechter die is aangezocht in verband met een dergelijke verwerking van persoonsgegevens door die bevoegde autoriteit, kan niet in de plaats van die autoriteit toezien op de naleving van die verplichting.