C-002/23 FL und KM Baugesellschaft et S
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 maart 2023 Schriftelijke opmerkingen: 15 april 2023
Trefwoorden: mededinging, clementieverklaring, toegang stukken, strafbare feiten
Onderwerp:
• Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie
• Richtlijn (EU) 2019/1 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt
Feiten:
Het Oostenrijkse centrale openbaar ministerie voor de vervolging van economische delicten en corruptie doet onderzoek naar tal van bouwondernemingen en hun verantwoordelijke personen wegens delicten als mededingingsbeperkende afspraken bij aanbestedingsprocedures overeenkomstig het Oostenrijkse wetboek van strafrecht en andere strafbare feiten. De procedure heeft betrekking op meer dan 350 dubieuze aanbestedingsprocedures en momenteel ongeveer 860 verdachten voor de periode 2006 tot en met 2017. Naast deze strafrechtelijke procedures heeft de federale mededingingsautoriteit een mededingingsprocedure voor het opleggen van geldboeten gevoerd voor het Oberlandesgericht Wien als Oostenrijkse federale kartelrechter in eerste aanleg. In deze procedure hebben beide verzoeksters verzocht om toelating tot de mededingingsrechtelijke clementieregeling. Hun deelname aan het clementieprogramma was succesvol en de kartelrechter heeft een verminderde geldboete opgelegd overeenkomstig een daartoe strekkend verzoek van de federale mededingingsautoriteit. Verzoeksters hebben vervolgens het openbaar ministerie verzocht de clementieverklaringen en de verklaringen met het oog op een schikking alsook de bijbehorende documenten niet toe te voegen aan het dossier, niet te gebruiken en in elk geval definitief uit te sluiten van toegang tot het dossier, en wel ten aanzien van alle medeverdachten en benadeelden. Het openbaar ministerie is niet op dit verzoek ingegaan, maar heeft slechts delen van de stukken voorlopig aan de toegang tot het dossier onttrokken. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. De bescherming van clementieverklaringen, verklaringen met het oog op een schikking en daaruit verkregen informatie tegen openbaarmaking dient ter bevoorrechting van kandidaten voor clementie in schade- en strafprocedures, hetgeen zowel door de nationale wetgever als door de Uniewetgever wordt beschouwd als een noodzakelijke stimulans voor een goed functionerende clementieregeling. Te vrezen valt dat derden, die volgens de bepalingen van het kartel- en mededingingsrecht alsook volgens artikel 6, lid 6, van richtlijn 2014/104 en artikel 31, lid 3, van richtlijn 2019/1 geen toegang mogen krijgen tot clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking, via de omweg van een strafrechtelijke procedure kennis krijgen van de inhoud van deze stukken. Daardoor zouden verzoeksters, die de clementiestatus genieten, zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk slechter worden behandeld dan andere verdachten.
Overweging:
In het Oostenrijkse recht wordt de administratieve bijstand en rechtshulp tussen de kartelrechter en de mededingingsautoriteiten enerzijds en de strafrechtelijke autoriteiten anderzijds niet uitdrukkelijk beperkt. Het strafrecht kent ook geen bewijsverbod ten aanzien van clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking in het kartelrecht of het mededingingsrecht. Volgens het Oostenrijkse wetboek van strafvordering hebben verschillende partijen in de procedure in verschillende mate recht op toegang tot dossiers, waarbij de verdachte principieel recht heeft op volledige toegang tot het dossier. Een beperking van de toegang tot het dossier voor verdachten is slechts in uitzonderlijke gevallen en slechts tijdelijk mogelijk. Op grond van artikel 6, leden 6 en 7, van richtlijn 2014/104 alsook artikel 31, lid 3, van richtlijn 2019/1 kan de opvatting worden verdedigd dat de door deze richtlijnen geboden bescherming van clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking tegen openbaarmaking bedoeld is als een alomvattende bescherming, die bijgevolg geldt ten aanzien van elke derde en dus ook ten aanzien van rechterlijke instanties of autoriteiten en de partijen in de voor deze instanties of autoriteiten gevoerde procedures. Deze richtlijnen voorzien kennelijk in een ruimere bescherming van clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking tegen openbaarmaking dan alleen bescherming in mededingingsrechtelijke procedures. Deze bescherming zou echter worden ondermijnd door de mogelijkheid voor de partijen in de strafprocedure om toegang te krijgen tot het dossier. In de onderhavige procedure rijst bijgevolg de vraag of en, zo ja, welke delen van karteldossiers in het strafdossier kunnen worden opgenomen en wie eventueel toegang zou moeten krijgen tot deze onderdelen van het dossier. De verwijzende rechter wenst dan ook te vernemen of de door voornoemde richtlijnen geboden bescherming van clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking absoluut is en dus ook geldt ten aanzien van de strafrechtelijke autoriteiten. Indien dit het geval is, zou het de strafrechtelijke autoriteiten al onmogelijk moeten worden gemaakt om de stukken aan het dossier toe te voegen en op basis daarvan verdere onderzoeksmaatregelen te gelasten.
Prejudiciële vragen:
Eerste vraag:
Moeten de mededingingsrechtelijke bepalingen van het Unierecht – met name richtlijn 2014/104 van 26 november 2014 en artikel 6, leden 6 en 7, en artikel 7, lid 1, daarvan alsook richtlijn 2019/1 van 11 december 2018 en artikel 31, lid 3, daarvan – aldus worden uitgelegd dat de door die bepalingen geboden bescherming van clementieverklaringen, van verklaringen met het oog op een schikking en van de daaruit verkregen informatie absoluut is en ook geldt ten aanzien van de strafrechtelijke autoriteiten (openbare ministeries en strafrechters), zodat clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking in een strafprocedure niet aan het dossier mogen worden toegevoegd en niet als basis voor verder onderzoek mogen dienen?
Tweede vraag:
Moeten de mededingingsrechtelijke bepalingen van het Unierecht – met name richtlijn 2014/104 van 26 november 2014 en artikel 6, leden 6 en 7, en artikel 7, lid 1, daarvan alsook richtlijn 2019/1 van 11 december 2018 en artikel 31, lid 3, daarvan – aldus worden uitgelegd dat de absolute bescherming van clementieverklaringen en verklaringen met het oog op een schikking (in de zin van de eerste vraag) ook betrekking heeft op documenten en daaruit verkregen informatie die degene die een dergelijke verklaring heeft afgelegd, heeft overgelegd om de inhoud van die verklaring uiteen te zetten, te concretiseren en te bewijzen?
Derde vraag:
Moeten de mededingingsrechtelijke bepalingen van het Unierecht – met name richtlijn 2014/104 van 26 november 2014 en artikel 6, leden 6 en 7, en artikel 7, lid 1, daarvan alsook richtlijn 2019/1 van 11 december 2018 en artikel 31, lid 3, daarvan – aldus worden uitgelegd dat de door die bepalingen geboden bescherming van clementieverklaringen, van verklaringen met het oog op een schikking (en documenten in de zin van de tweede vraag) en van daaruit verkregen informatie absoluut is en in strafprocedures zowel geldt ten aanzien van verdachten die niet de betreffende clementieverklaring of verklaring met het oog op een schikking hebben afgelegd, als ten aanzien van andere partijen in de strafprocedure (in het bijzonder benadeelden met het oog op civielrechtelijke vorderingen), zodat aan verdachten en benadeelden geen toegang mag worden verleend tot clementieverklaringen, verklaringen met het oog op een schikking en de in verband daarmee overgelegde documenten, noch tot de daaruit verkregen informatie?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK