C-048/13 Nordea Bank

Contentverzamelaar

C-048/13 Nordea Bank

Prejudiciële Hofzaak C-48/13 Nordea Bank

Zie bijlage rchts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  21 maart 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  7 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  7 mei 2013
Trefwoorden: belastingen; recht vrije vestiging
Onderwerp: artikel 49 VWEU (v/h 43 EG = vrije vestiging)

Verzoekster is een dochter van Nordea AB Zweden. De Nordeagroep is in 2000 opgericht via een fusie van vier noordse banken. Tot die tijd had verzoekster bijkantoren die met verlies draaiden, maar die zijn na de fusie afgestoten. Volgens de toen geldende DEN Wet op de inkomstenbelasting kon verzoekster de in de vaste inrichtingen geconstateerde verliezen doorlopend in aftrek brengen op haar belastbaar inkomen. Maar daar staat tegenover dat eerder in aftrek gebrachte verliezen moeten worden ‘ingehaald’ na overdracht van de activiteiten. Verzoekster krijgt dan ook in 2004 en 2005 een naheffing te betalen waartegen zij in het geweer komt. Partijen zijn het eens dat er sprake is van een verkoop binnen de groep in de zin van de DEN Wet op de inkomstenbelasting, en dat die verliezen ‘definitief’ zijn (dat wil zeggen de mogelijkheden om deze te verrekenen zijn uitgeput), maar niet over mogelijke schending van artikel 49 VWEU.

De verwijzende DEN rechter stelt het Hof de volgende vraag:
„Moeten artikel 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU (voorheen artikel 43 EG, gelezen in samenhang met artikel 48 EG) en artikel 31 van de EER-overeenkomst, gelezen in samenhang met artikel 34 van deze overeenkomst, aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat die toestaat dat een ingezeten vennootschap verliezen van een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting doorlopend in aftrek brengt, de verliezen van de vaste inrichting (voor zover zij niet worden gecompenseerd door winst in latere jaren) volledig inhaalt bij de vennootschap ingeval de vaste inrichting wordt gestaakt en in verband daarmee een deel van het bedrijf van de inrichting wordt overgedragen aan een verbonden vennootschap binnen de groep die in dezelfde staat ingezeten is als de vaste inrichting, en wanneer moet worden aangenomen dat de mogelijkheden om de betrokken verliezen te verrekenen zijn uitgeput?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-446/03 Marks & Spencer; C-414/06 Lidl Belgium; C-337/08 X Holding; C-123/11 A Oy
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten