C-058/24 Drumakilla

Contentverzamelaar

C-058/24 Drumakilla

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    2 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    19 mei 2024

Trefwoorden: Verjaringstermijn; vergunning; natuurbescherming

Onderwerp:

-             Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten: artikel 11;

-             Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna: artikel 16 lid 1.

Feiten:

Er is een vergunningsaanvraag ingediend voor een woningbouw in het graafschap Wicklow (Ierland). Tevens werd er een afwijkende vergunning met betrekking tot vleermuizen aangevraagd. Deze laatstgenoemde vergunning ging gepaard met een milieueffectrapportage. Beide vergunningen zijn verleend. Na het verlopen van de termijn van drie maanden om het afwijkingsbesluit bij wege van rechterlijke toetsing aan te vechten, hebben verzoekende partij beroep ingesteld tegen het besluit. Er was geen verzoek tot verlening van de termijn ingediend en hiermee is de mogelijkheid voor betwisting van de afwijkende vergunning komen te vervallen.

Overweging:

De verwijzende rechter stelt vragen over de toepasselijke verjaringstermijn. De vragen zien allereerst op de vraag of de afwijkende vergunning een afzonderlijk besluit is dat is in het kader van de vergunningsprocedure is genomen in de zin van artikel 16, richtlijn 92/43. Volgens de verwijzende rechter zou een bevestigend antwoord op deze vraag strijd opleveren met het rechtszekerheidsbeginsel. Indien dit wel het geval is, wil de verwijzende rechter uitleg over de termijnen die zijn gesteld voor het aanvechten van de afwijkende vergunning. Het is niet duidelijk of in dit kader er voldaan wordt aan het beginsel van ruimte toegang tot de rechter in de zin van artikel 9, lid 2, van het verdrag van Aarhus. Tenslotte vraagt de verwijzende rechter om uitleg over artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43.

Prejudiciële vragen:

(1) Heeft artikel 11 van richtlijn 2011/92, gelezen in het licht van het beginsel van ruime toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het verdrag van Aarhus, tot gevolg dat in een geval waarin een project in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92 dat het voorwerp van een aanvraag voor een bouwvergunning (de „primaire vergunning”) is, niet kan worden uitgevoerd zonder dat de ontwikkelaar eerst een andere toestemming verkrijgt (de „secundaire vergunning”), en wanneer de autoriteit die bevoegd is voor het verlenen van de primaire vergunning voor een dergelijk project, de mogelijkheid behoudt een striktere milieueffectbeoordeling van het project te hanteren dan bij de secundaire vergunning, een dergelijke secundaire vergunning (indien verleend voorafgaand aan de primaire vergunning) moet worden behandeld als onderdeel van de bouwvergunningsprocedure voor andere doeleinden dan die welke betrekking hebben op zaken die moeten worden overwogen of beoordeeld in het kader van richtlijn 2011/92, hetzij in het algemeen, hetzij wanneer de secundaire vergunning een besluit is dat is vastgesteld op grond van artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43 en een ontwikkelaar machtigt om af te wijken van de toepasselijke soortbeschermingsmaatregelen om het project uit te voeren?

(2) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, heeft artikel 11 van richtlijn 2011/92, gelezen in het licht van het beginsel van ruime toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het verdrag van Aarhus, dan tot gevolg dat de nationale regels met betrekking tot de datum waarop de termijn begint te lopen om de geldigheid van een krachtens artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43 genomen besluit (de „secundaire vergunning”) te betwisten, zo moeten worden uitgelegd dat die termijn niet vóór de afgiftedatum van de betrokken bouwvergunning (de „primaire vergunning”) begint te lopen, hetzij in het algemeen, hetzij wanneer: (i) het project werd onderworpen aan een onderzoek per geval als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92, en/of (ii) de vaststelling op grond van artikel 4, lid 5, voor de doeleinden van de primaire vergunning werd gedaan nadat de secundaire vergunning was verleend en tegelijkertijd met het besluit over de primaire vergunning, en/of (iii) in de procedure waarmee de geldigheid van de secundaire vergunning wordt betwist, geen grondslag geldend wordt gemaakt waarmee de relevante primaire vergunning wordt betwist onder verwijzing naar de gestelde ongeldigheid van de secundaire vergunning, en/of (iv) de verzoeker geen verlenging van de termijn aanvraagt om de secundaire vergunning te betwisten, welke aanvraag volgens het nationale recht vereist is voor een late betwisting bij afwezigheid van een andersluidende Unierechtelijke bepaling?

(3) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is en indien het antwoord op de tweede vraag in zijn algemeenheid ontkennend is, heeft richtlijn 2011/92, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en/of het beginsel van ruime toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het verdrag van Aarhus, dan tot gevolg dat een door het nationale recht van een lidstaat gestelde termijn voor het instellen van een procedure om een recht uit hoofde van die richtlijn te doen gelden, redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn, maar niet uitdrukkelijk hoeft te zijn gespecificeerd in wetgeving overeenkomstig artikel 11, lid 2, van richtlijn 2011/92 en/of in praktische informatie over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties die overeenkomstig artikel 11, lid 5, van richtlijn 2011/92 aan het publiek wordt verstrekt, en/of definitief met zekerheid door de nationale rechtspraak hoeft te worden bepaald, zodat het antwoord op de tweede vraag niet wordt beïnvloed door een bepaling in het nationale recht van een lidstaat die voorziet in een voorzienbare termijn van algemene aard die van toepassing is op publiekrechtelijke vorderingen in het algemeen, inclusief voor het instellen van beroep tegen een besluit dat is vastgesteld op grond van artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43 en een ontwikkelaar machtigt om af te wijken van de toepasselijke soortbeschermingsmaatregelen om het project uit te voeren, zij het dat dit impliciet is in plaats van expliciet in het betreffende nationale recht?

(4) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is en het antwoord op de tweede vraag ook bevestigend is dan wel het antwoord op de derde vraag ontkennend is, heeft artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43 dan tot gevolg dat een bevoegde autoriteit niet tot de slotsom kan komen dat er „geen andere bevredigende oplossing” bestaat voor een besluit dat een ontwikkelaar machtigt om af te wijken van de toepasselijke soortbeschermingsmaatregelen om een project uit te voeren in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92, tenzij die autoriteit daadwerkelijk andere oplossingen overweegt, zoals een alternatieve locatie of ontwerp dan wel weigering van de afwijking?

(5) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is en het antwoord op de tweede vraag ook bevestigend is dan wel het antwoord op de derde vraag ontkennend is, heeft artikel 16, lid 1, van richtlijn 92/43 dan tot gevolg dat een bevoegde autoriteit niet tot de slotsom kan komen dat het „in het belang van de bescherming van wilde flora en fauna en de instandhouding van natuurlijke habitats” is om een besluit af te geven dat een ontwikkelaar machtigt om af te wijken van de toepasselijke soortbeschermingsmaatregelen om een project uit te voeren in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/92, tenzij een welbepaalde bescherming wordt gecreëerd door de afwijking zelf in plaats van door beperkende maatregelen die worden vastgesteld om de schade te verminderen of te compenseren die wordt veroorzaakt door de stappen die zijn toegestaan door het afwijkingsbesluit?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-105/03 Pupino; C-392/04 en C-422/04 Duitsland en Arcor; C-268/06 Impact; C-456/08; C-603/10; C-500/16v Caterpillar Financial Services; C-470/16 North East Pylon Pressure Campaign; C-674/17 Luonnonsuojeluyhdistys Tapiola; C-463/20 Namur-Est Environnement; C-166/22 Hellfire Massy Residents Association; C-721/21 Eco Advocacy

Specifiek beleidsterrein: JenV; LNV