C-061/24 Lindenbaumer

Contentverzamelaar

C-061/24 Lindenbaumer

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 maart 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    13 mei 2024

Trefwoorden: familierecht; echtscheiding; verblijfplaats

Onderwerp:  Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed: artikel 8.

Feiten:

De zaak betreft de echtscheiding van het huwelijk tussen verzoekende partij DL en verwerende partij PQ. DL en PQ hebben beide de Duitse nationaliteit. Ze wonen in Moskou en hebben een appartement in Berlijn, waar de echtgenote een tijd verbleven heeft in de periode van 15 januari 2020 tot en met 26 februari 2021. Op 8 juli 2021 heeft de echtgenoot een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechter, met de motivering dat zij al sinds januari 2020 gescheiden van elkaar leefden. De rechter heeft het verzoek tot echtscheiding afgewezen op 26 januari 2022, omdat de (naar Duits recht verplichte) periode van scheiding van één jaar nog niet verstreken was. De echtgenote gaat tegen deze beslissing in beroep en vordert een echtscheiding naar Duits recht en het nemen van een beslissing over de pensioenverevening.

Overweging:

Het is niet duidelijk of het Russische echtscheidingsrecht of het Duitse recht deze echtscheiding beheerst. Op grond van artikel 5 van verordening 1259/2010 wordt het recht beheerst van de staat waar, onder a), de echtgenoten ten tijde van het verzoek hun ‘gewone verblijfplaats’ hebben. De verwijzende rechter twijfelt over welke plaats gekwalificeerd moet worden als gewone verblijfplaats, met name omdat de echtgenoot een diplomaat was en zij op de compound van de Duitse ambassade in Moskou leefden. Het is niet zeker of dit een gewone verblijfplaats is, vanwege het gebrek aan keuze voor het wonen en vanwege het appartement in Berlijn. De verwijzende rechter stelt over deze kwalificatie een aantal vragen ter verduidelijking.

Prejudiciële vragen:

Op basis van welke criteria dient de gewone verblijfplaats van de echtgenoten in de zin van artikel 8, onder a) en b), van de Rome IIIverordening te worden bepaald, meer specifiek:

– Is de uitzending als diplomaat van invloed op de aanname van een gewone verblijfplaats in de ontvangende staat of staat deze zelfs in de weg aan een dergelijke aanname?

– Moeten de echtgenoten in een staat voor een bepaalde duur fysiek aanwezig zijn, alvorens kan worden aangenomen dat aldaar een gewone verblijfplaats is gevestigd?

– Vereist de vestiging van een gewone verblijfplaats een zekere mate van sociale en familiale integratie in de betrokken staat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-501/20;  ¬C-462/22 ; C-289/20 ; C-512/17 ; C-497/10 PPU; C-376/14 PPU C; C-523/07 A

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten