C-076/24 Tradeinn Retail Services
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 2 april 2024 Schriftelijke opmerkingen: 19 mei 2024
Trefwoorden: Merkrecht
Onderwerp:
- Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten: artikel 10, lid 3, onder b);
- Verordening (EG) nr. 846/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen: artikel 8, lid 1.
Feiten:
Verzoekende partij in eerste aanleg ‘PH’ is een houder van woord- en beeldmerken voor onder meer duik-benodigdheden zoals duikpakken en -handschoenen. PH is ingeschreven bij het Duitse octrooi- en merkenbureau. Verwerende partij in eerste aanleg is ‘Tradeinn Retail Services’ (hierna: Tradeinn), en heeft via haar website reclame gemaakt voor duikaccessoires of deze aangeboden, met gebruikmaking van de merken van PH. Zij is gevestigd in Spanje. Bij levering van de aangeboden producten waren de merken niet op de verpakking aangebracht. PH vordert staking van de inbreukmakende handelingen en een schadevergoeding.
Overweging:
De verwijzende rechter vraagt om uitleg over artikel 10, lid 3, onder b), van richtlijn 2015/2436. Dit artikel beschermt de merkrechten. De verwijzende rechter wil weten of het territorialiteitsbeginsel van het intellectueel-eigendomsrecht niet in de weg staat aan het feit dat een houder van een nationaal merk op grond van het artikel een ander verbiedt om een merkinbreukmakende voorwerpen in de handel te brengen. Daarnaast twijfelt de verwijzende rechter over de uitleg van het begrip ‘daartoe in voorraad hebben’ van lid 3, onder b), omdat het niet zeker is of het moet gaan om een daadwerkelijk beschikking van de goederen of dat dit breder opgevat dient te worden.
Prejudiciële vragen:
Kan de houder van een nationaal merk op grond van artikel 10, lid 3, onder b), van richtlijn (EU) 2015/2436 laten verbieden dat een persoon in het buitenland merkinbreukmakende waren in voorraad heeft met het oogmerk deze aan te bieden of in de handel te brengen in de lidstaat waar die waren merkenrechtelijk zijn beschermd?
Is het voor de uitlegging van het begrip „daartoe in voorraad hebben” in de zin van artikel 10, lid 3, onder b), van richtlijn (EU) 2015/2436 van belang dat er daadwerkelijk over merkinbreukmakende waren kan worden beschikt, of volstaat het dienaangaande dat er invloed kan worden uitgeoefend op de persoon die daadwerkelijk over die waren beschikt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-9/93 IHT Internationale Heiztechnik/Ideal-Standard ; C-5/11
Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV