C-087/24 Gaso et Conexus Baltic Grid

Contentverzamelaar

C-087/24 Gaso et Conexus Baltic Grid

Prejudiciële hofzaak    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    26 mei 2024

Trefwoorden: aardgas; kapitaal; berekening tarieven

Onderwerp:

-             Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13  juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas: overweging 35, artikel 32, lid 1, artikel 33, leden 1, 3 en 4, artikel 40, onder f), en artikel 41, leden 1 en 8;

-             Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten: overwegingen 7 en 8, artikel 1 en artikel 13, lid 1.

Feiten:

Verzoekende partijen ‘AS Gaso’ en ‘AS Conexus Baltic Grid’ zijn openbaredienstverleners op het gebied van aardgasvoorziening en -levering in Letland. Zij stellen beroep in tegen een besluit van de verwerende partij, de ‘commissie voor de regulering van openbare diensten’. Dit besluit zag op het vaststellen van het toepasselijke rendement op kapitaal, dat volgens verzoekende partijen op een te laag niveau was vastgesteld. Verzoekende partijen stellen dat dit een buitensporige beperking vormt op hun recht op eigendom. De methode die gehanteerd is door verwerende partij breidt de inhoud van de in een wettelijke regeling vastgestelde criteria uit, waardoor volgens verzoekende partijen ook de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen geschonden zijn.

Overweging:

De verwijzende rechter stelt vast dat artikel 40, onder f) en artikel 41, lid 8, van richtlijn 2009/73 en artikel 13, lid 1, van verordening 715/2009 van toepassing zijn. Volgens de verwijzende rechter bevatten deze bepalingen een verplichting voor de lidstaten om de nodige winst op de verrichte investeringen te garanderen, maar is de inhoud ervan onvoldoende verduidelijkt en gespecifieerd. Het is bijvoorbeeld niet gedefinieerd wat onder het begrip ‘nodige winst op de investeringen’ betekent. Daarnaast stelt de verwijzende rechter dat de nationale wetgeving inzake de toezichthoudende instanties voor openbare diensten, wellicht minder ruim zijn dan de doelstellingen van de richtlijn. Hij vraagt daarom of het Unierecht zich verzet tegen deze nationale regeling.

Prejudiciële vragen:

1) Verzet artikel 41, lid 8, van richtlijn 2009/73/EG zich tegen een nationale regeling volgens welke de regulerende instantie bij het berekenen van tarieven of het vaststellen van methoden niet verplicht is te motiveren hoe ervoor wordt gezorgd dat de transmissie- en distributiesysteembeheerders passende stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie te verbeteren, de marktintegratie en de leverings- en voorzieningszekerheid te versterken en verwante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen?

2) Is het in overeenstemming met artikel 41, lid 8, van richtlijn 2009/73/EG om een nationale regeling aldus uit te leggen dat zowel op korte als op lange termijn wordt gezorgd voor passende stimulansen om de efficiëntie te verbeteren, de marktintegratie en de leverings- en voorzieningszekerheid te versterken en verwante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen, wanneer de door de gebruikers betaalde tarieven alleen de economisch verantwoorde kosten van de openbare dienst dekken en de winst waarborgen, althans voor een minimumbedrag?

3) Is een nationale regeling volgens welke bij de vaststelling van „passende stimulansen, zowel op korte als op lange termijn” en stimulansen „om de efficiëntie te verbeteren, de marktintegratie en de leverings- en voorzieningszekerheid te versterken en verwante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen” geen rekening wordt gehouden met de in de financiële wereld gevestigde beginselen voor de vaststelling van het gewogen gemiddelde rendement op kapitaal die vergelijkbare ondernemingen op de vrije markt in acht nemen, in overeenstemming met de doelstellingen van artikel 41, lid 8, van richtlijn 2009/73/EG?

4) Moet de regulerende instantie zich bij de uitlegging van de begrippen „nodige winst op de investeringen” in de zin van artikel 13 van verordening [(EG) nr. 715/2009] en „stimulansen voor investeringen” voor de toepassing van artikel 41 van richtlijn 2009/73 laten leiden door het in de financiële wereld gevestigde begrip gemiddeld rendement op kapitaal (WACC; gewogen gemiddelde kapitaalkost) en door de methode die wordt gebruikt om dat rendement te bepalen?

5) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de regulerende instantie dan rechtmatig afwijken van de in de financiële wereld gebruikte methode om het gemiddelde rendement op kapitaal te bepalen en dit rendement naar eigen goeddunken aanpassen?

6) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de regulerende instantie dan rechtmatig het gemiddelde rendement op kapitaal aanpassen zodat bij de berekening ervan rekening wordt gehouden met een op de financieringskosten van de andere ondernemingen in de economie van de lidstaat gebaseerde omvangpremie?

7) Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de regulerende instantie dan rechtmatig het gemiddelde rendement op kapitaal aanpassen zodat zij de beheerder van het aardgastransmissie- of -opslagsysteem niet hoeft te vergoeden voor de stijging van de inflatie gedurende de voorgaande tariefperiode?

8) Indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord, en in het geval dat de systeembeheerder het niet eens is met de hoogte van het door de regulerende instantie voorgestelde gemiddelde rendement op kapitaal of met de elementen waarop het is gebaseerd, moet de regulerende instantie bij de vaststelling van het gemiddelde rendement op kapitaal (WACC) dan een beroep doen op een onafhankelijke derde om de geschikte hoogte van het rendement te bepalen?

9) Verzetten de doelstellingen van artikel 41, lid 8, van richtlijn 2009/73/EG zich tegen een procedure voor de vaststelling van tarieven waarbij het gemiddelde rendement op kapitaal wordt bepaald door de regulerende instantie en waarbij de beheerder van het aardgastransmissie- of -opslagsysteem die berekening niet mag aanpassen op basis van de individuele bedrijfsindicatoren van de systeembeheerder?

10) Moet artikel 1, [eerste alinea,] onder b), van verordening [(EG) nr. 715/2009], gelezen in samenhang met de tweede alinea van dit artikel, aldus worden uitgelegd dat de overwegingen 7 en 8 en artikel 13, lid 1, van deze verordening van toepassing zijn op aardgasopslaginstallaties en op de door de regulerende instantie vastgestelde tarieven indien de toegang tot de installaties voor de opslag van vloeibaar aardgas gereguleerd is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-348/20 P Nord Stream 2/Parlement en Raad; T-649/19 en T-704/19 MEKH en FGSZ/ACER; C-290/20 Latvijas Gāze; C-718/18 Commissie/Duitsland; C-767/19 Commissie/België; C-771/18 Commissie/Hongarije; C-5/19 Оvergas Mrezhi en Balgarska gazova asotsiatsia; C-236/18 GRDF; C-354/14 Capoda Import-Export; C-510/13 E.ON Földgáz Trade

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten