C-096/24, C-103/24 en C-112/24 Rzecznik Dyscyplinarny Sadu Najwyzszego e.a.  

Contentverzamelaar

C-096/24, C-103/24 en C-112/24 Rzecznik Dyscyplinarny Sadu Najwyzszego e.a.  

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    5 juni 2024

Trefwoorden: Benoeming rechter; onafhankelijkheid; onpartijdigheid

Onderwerp:

-             Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 2, leden 1 en 2, artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 1, en artikel 19, lid 1;

-             Handvest van de grondrechten: artikel 47.

Feiten:

C-96/24

De zaak gaat over de Poolse regelgeving op grond waarvan een belanghebbende partij mag verzoeken om een toetsing van de rechtsprekende formatie op onafhankelijkheid en onpartijdigheid. In het kader van een strafrechtelijke procedure heeft de advocaat van verzoekende partij dit verzocht. Voor de toetsing op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt een rechtsprekende formatie van vijf rechters opgesteld. De rechter-rapporteur heeft verzocht om wraking van twee van de rechters die deel uitmaakten van deze formatie, omdat zij met een gebrekkige benoemingsprocedure in hun functie zijn benoemd.

C-112/24

De feiten komen grotendeels overeen met de zaken C-96/24 en C-103/24.

C-103/24

In deze zaak is het verschil met C-96/24 en C-112/24 dat de verzoeken om wraking van de rechters werden afgewezen.

Overweging:

C-96/24

De verwijzende rechter stelt vragen over het feit dat op grond van de nationale procedure rechters die met een gebrekkige benoemingsprocedure in hun functie zijn benoemd, niet uitgesloten zijn van het deelnemen in een formatie voor toetsing. Hier speelt ook de vraag of deze rechtsprekende formatie ‘een vooraf bij wet ingesteld gerecht’ is. Tevens vraagt de verwijzende rechter hoe een rechter van een lidstaat zich dient te gedragen wanneer hij is benoemd in een rechtsprekende formatie die gebrekkig is samengesteld en alle nationale mogelijkheden voor de inrichting van een correcte samenstelling heeft uitgeput.

C-103/24 en C-112/24

De overwegingen zijn identiek aan die in zaak C-96/24.

Prejudiciële vragen C-96/24

I. Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47, [eerste en tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat:

1) de nationale Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) – in het kader van een bijzondere procedure die door een belanghebbende partij is ingeleid middels een verzoek om te onderzoeken of aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt voldaan door een rechter in de Sąd Najwyższy die is aangewezen om zitting te nemen in de rechtsprekende formatie die kennis moet nemen van een zaak betreffende de toestemming om een [andere] rechter van de Sąd Najwyższy strafrechtelijk te vervolgen – ambtshalve dient na te gaan of deze rechtsprekende formatie die bij loting is samengesteld uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy (in een zaak betreffende de toestemming om een rechter strafrechtelijk te vervolgen) een „vooraf bij wet ingesteld” gerecht is, wanneer het nationale recht alleen vereist dat de rechterlijke kwaliteiten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden getoetst;

2) indien het verzoek om te onderzoeken of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, berust op de grief dat deze rechter is benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, de rechters in deze rechterlijke instantie die in het kader van eenzelfde gebrekkige procedure zijn benoemd geen zitting mogen nemen in die rechtsprekende formatie, die is samengesteld uit vijf rechters die bij loting zijn aangewezen uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, aangezien een dergelijke formatie van de Sąd Najwyższy niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld;

3) indien in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter van de Sąd Najwyższy die is aangewezen om zitting te nemen in de rechtsprekende formatie (die uitspraak doet in een zaak betreffende de toestemming om een rechter van de Sąd Najwyższy strafrechtelijk te vervolgen), aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldoet, door een partij is aangetoond dat – gelet op de (fundamentele) onrechtmatigheid in de benoeming van de rechter in de Sąd Najwyższy – de rechtsprekende formatie waarin deze rechter zitting heeft niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, het voor de behandeling van het genoemde verzoek – namelijk om te onderzoeken of de betrokken rechter van de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid – niet langer noodzakelijk is om het gedrag van de betrokken rechter na zijn benoeming tot rechter of de aard van de zaak (betreffende de toestemming om een rechter van de Sąd Najwyższy strafrechtelijk te vervolgen) te onderzoeken, zoals het nationale recht vereist, zodat een verzoek tot onderzoek of een rechter van de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet kan worden afgewezen op de enkele grond dat de verzoeker niet het bewijs heeft geleverd dat het gedrag van die rechter na zijn benoeming twijfel doet rijzen over zijn kwaliteiten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid[?

- indien de in I, onder 2), gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord:

II. Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47, [eerste en tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een rechter die zitting heeft in de rechtsprekende formatie die uitspraak moet doen in een zaak betreffende het onderzoek of een andere rechter (die is aangewezen om kennis te nemen van een zaak betreffende de toestemming om een rechter van de Sąd Najwyższy strafrechtelijk te vervolgen) aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldoet, ten eerste kan verzoeken dat een of meer andere rechters die bij loting is (zijn) aangewezen uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, in die zaak wordt (worden) gewraakt wanneer hij (zij) tot rechter in de Sąd Najwyższy is (zijn) benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure, hetgeen uitsluit dat een rechterlijke instantie waarin een dergelijke rechter (dergelijke rechters) zitting heeft (hebben), wordt aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat [vooraf] bij wet is ingesteld, en ten tweede kan verzoeken dat een dergelijk verzoek niet wordt onderzocht door een rechter die eveneens in het kader van een dergelijke gebrekkige procedure tot rechter in de Sąd Najwyższy is benoemd?

III. Indien aan het in punt II bedoelde verzoek geen gevolg wordt gegeven (bij beslissing van de nationale rechter): mag een rechter die een dergelijk verzoek heeft ingediend, weigeren om mee te werken aan het onderzoek of een rechter van de Sąd Najwyższy voldoet aan de voorwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid of is een dergelijke verzoekende rechter niettemin verplicht om aan de vaststelling van de uitspraak deel te nemen, waarbij het aan de partij wordt overgelaten om te besluiten of zij die uitspraak in voorkomend geval zal aanvechten wegens schending van het recht van partijen om hun zaak te laten behandelen door een rechterlijke instantie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

IV. Is het in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en in de context van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van invloed op het antwoord op de vraag of een rechtsprekende formatie op onregelmatige wijze is vormgegeven wanneer deze formatie is samengesteld uit vijf rechters van wie er slechts twee zijn benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, zodat de procedure in een dergelijk geval niettemin kan worden voortgezet en uitspraak kan worden gedaan aangezien bij de benoeming van de meeste leden van de aangewezen rechtsprekende formatie tot rechter in de Sąd Najwyższy geen sprake is van een onregelmatigheid in hun benoeming?

Prejudiciële vragen C-103/24

I. Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47, [eerste en tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat:

1) de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) – in het kader van een bijzondere procedure die door een partij is ingeleid middels een verzoek om te onderzoeken of aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt voldaan door een rechter in de Sąd Najwyższy die is aangewezen om zitting te nemen in de rechtsprekende formatie die kennis moet nemen van een tuchtzaak die betrekking heeft op een rechter in een gewone rechterlijke instantie – ambtshalve dient te onderzoeken of deze rechtsprekende formatie, die bij loting is samengesteld uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, eveneens een „vooraf bij wet ingesteld” gerecht is;

2) indien het verzoek om te onderzoeken of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, berust op de grief dat deze rechter is benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, de rechters in deze rechterlijke instantie die in het kader van eenzelfde gebrekkige procedure zijn benoemd, geen zitting mogen nemen in die rechtsprekende formatie, die is samengesteld uit vijf rechters die bij loting zijn aangewezen uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, aangezien een dergelijke formatie van de Sąd Najwyższy niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld; -

indien de in I, onder 2), gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord:

II. Is het in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en in de context van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van invloed op het antwoord op de vraag of een rechtsprekende formatie op onregelmatige wijze is vormgegeven wanneer deze formatie is samengesteld uit vijf rechters van wie er slechts 2 zijn benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, zodat de procedure in een dergelijk geval niettemin kan worden voortgezet en uitspraak kan worden gedaan aangezien bij de benoeming van de meeste leden van de aangewezen rechtsprekende formatie tot rechter in de Sąd Najwyższy geen sprake is van een onregelmatigheid in hun benoeming?

- indien op vraag II zou worden geantwoord dat, indien in de naar nationaal recht vereiste rechtsprekende formatie van vijf rechters evenwel twee of zelfs één gebrekkig benoemde rechter in de Sąd Najwyższy zetelen, een dergelijk gerecht geen gerecht is in de zin van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover de gebreken in de benoemingsprocedure fundamenteel zijn:

III. Is het, teneinde aan partijen het recht te waarborgen om hun zaak binnen een redelijke termijn te laten behandelen door een gerecht in de zin van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, toelaatbaar om het verzoek om te onderzoeken of een rechter van de Sąd Najwyższy (die is aangewezen om een tuchtzaak tegen een rechter van een gewone rechterlijke instantie te behandelen) voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, te laten behandelen door een alleenzetelend rechter-rapporteur, wiens benoemingsprocedure tot rechter in de Sąd Najwyższy niet gebrekkig was, als een op grond van algemene regels ingediend wrakingsverzoek van een rechter in de Sąd Najwyższy?

Prejudiciële vragen C-112/24

I. Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47, [eerste en tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat:

1) de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen), in het kader van een bijzondere procedure die door een partij is ingeleid middels een verzoek om te onderzoeken of aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid wordt voldaan door een rechter in de Sąd Najwyższy die is aangewezen om zitting te nemen in de rechtsprekende formatie die kennis moet nemen van een tuchtzaak die betrekking heeft op een rechter in een gewone rechterlijke instantie, ambtshalve dient te onderzoeken of deze rechtsprekende formatie, die bij loting is samengesteld uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, eveneens een „vooraf bij wet ingesteld” gerecht is;

2) indien het verzoek om te onderzoeken of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid berust op de grief dat deze rechter is benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, de rechters in deze rechterlijke instantie die in het kader van eenzelfde gebrekkige procedure zijn benoemd geen zitting mogen nemen in die rechtsprekende formatie, die is samengesteld uit vijf rechters die bij loting zijn aangewezen uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, aangezien een dergelijke formatie van de Sąd Najwyższy niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld;

3) indien in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter in de Sąd Najwyższy die zitting heeft in voornoemde rechtsprekende formatie (die kennis moet nemen van een tuchtzaak die betrekking heeft op een rechter in een gewone rechterlijke instantie) aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldoet, door een partij is aangetoond dat – gelet op de (fundamentele) onrechtmatigheid in de benoeming van de rechter in de Sąd Najwyższy – de rechtsprekende formatie waarin deze rechter zitting heeft niet kan worden beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, het voor de behandeling van het genoemde verzoek – namelijk om te onderzoeken of de betrokken rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid – niet langer noodzakelijk is om het gedrag van de betrokken rechter na zijn benoeming tot rechter of de tuchtrechtelijke aard van de betreffende zaak te onderzoeken, zoals het nationale recht vereist, zodat het ontbreken van aanwijzingen, in dat verzoek tot onderzoek van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, over omstandigheden in verband met het gedrag van die rechter na zijn benoeming tot rechter in de Sąd Najwyższy geen aanleiding kan zijn om het ingediende verzoek af te wijzen krachtens de bepalingen van het nationale recht [artikel 29, lid 10, van de ustawa o Sądzie Najwyższym (wet inzake de Sąd Najwyższy) van 8 december 2017]?

Indien de in punt I, 2), gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord:

II. Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47, [eerste en tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een rechter die zitting heeft in de rechtsprekende formatie die uitspraak moet doen in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter in de Sąd Najwyższy (die kennis moet nemen van een tuchtzaak die betrekking heeft op een rechter in een gewone rechterlijke instantie) aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voldoet, ten eerste kan verzoeken dat een of meer andere rechters die bij loting is (zijn) aangewezen uit de voltallige formatie van de Sąd Najwyższy, in die zaak wordt (worden) gewraakt wanneer hij (zij) tot rechter in de Sąd Najwyższy is (zijn) benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure, hetgeen uitsluit dat een rechterlijke instantie waarin een dergelijke rechter (dergelijke rechters) zitting heeft (hebben), wordt beschouwd als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat [vooraf] bij wet is ingesteld, en ten tweede kan verzoeken dat een dergelijk verzoek niet wordt onderzocht door een rechter die eveneens in het kader van een dergelijke gebrekkige procedure tot rechter in de Sąd Najwyższy is benoemd?

III. Indien aan het in punt II bedoelde verzoek geen gevolg wordt gegeven (bij beslissing van de nationale rechter): mag een rechter die een dergelijk verzoek heeft ingediend weigeren om mee te werken aan het onderzoek of een rechter van de Sąd Najwyższy voldoet aan de voorwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, of is een dergelijke verzoekende rechter niettemin verplicht om aan de vaststelling van de uitspraak deel te nemen, waarbij het aan de partij wordt overgelaten om te besluiten of zij die uitspraak in voorkomend geval zal aanvechten wegens schending van het recht van partijen om hun zaak te laten behandelen door een rechterlijke instantie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

IV. Is het in een zaak waarin wordt onderzocht of een rechter in de Sąd Najwyższy voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en in de context van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van invloed op het antwoord op de vraag of een rechtsprekende formatie op onregelmatige wijze is vormgegeven wanneer deze formatie is samengesteld uit vijf rechters van wie er slechts één is benoemd in het kader van een (fundamenteel) gebrekkige benoemingsprocedure voor het ambt van rechter in de Sąd Najwyższy, zodat de procedure in een dergelijk geval niettemin kan worden voortgezet en uitspraak kan worden gedaan aangezien bij de benoeming van de meeste leden van de aangewezen rechtsprekende formatie tot rechter in de Sąd Najwyższy geen sprake is van een onregelmatigheid in hun benoeming?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-585/18, C-624/18 en C-625/18 A. K. e.a.; C-132/20 Getin Noble Bank; C-718/21 Krajowa Rada Sądownictwa; C-341/06 P en C-342/06 P Chronopost en La Poste/UFEX e.a.; C-573/17; C-556/17; C-462/99 Connect Austria; C-15/04; C-487/19 W.Ż.; C-718/21 Krajowa Rada Sądownictwa

Specifiek beleidsterrein: JenV