C-097/24  The Minister for Children, Equality, Disability, Integration and Youth

Contentverzamelaar

C-097/24  The Minister for Children, Equality, Disability, Integration and Youth

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    26 mei 2024

Trefwoorden: schadevergoeding; Francovich; overmacht

Onderwerp:

-             Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming: overweging 17 en artikel 18;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 1.

Feiten:

Verzoekende partijen zijn A en J, en verwerende partij is de minister voor Kinderen, Gelijkheid, Invaliditeit, Integratie en Jeugd. Verzoekende partijen vragen om schadevergoeding omdat zij niet zijn voorzien door verwerende partij in hun basisbehoeften, zoals huisvesting, voedsel, water en andere materiële opvangvoorzieningen.  Verwerende partij bevestigt deze ingebrekestelling, maar ontkent dat verzoekers recht hebben op schadevergoeding, aangezien de inbreuken volgens hen werden veroorzaakt door omstandigheden die neerkomen op overmacht en derhalve niet ‘voldoende gekwalificeerd’ zijn om te voldoen aan de criteria voor het recht op schadevergoeding die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof.

Overweging:

Op grond van rechtspraak van het Hof kan een persoon jegens een lidstaat recht op schadevergoeding verkrijgen vanwege de aansprakelijkheid van de staat voor schending van een bepaling van Unierecht. Een van de criteria die hiervoor geldt is dat de schending ‘voldoende gekwalificeerd’ moet zijn. Volgens de verwerende partij is er sprake van overmacht in casu, omdat er een grote onvoorziene toestroom van vluchtelingen in Ierland was in de periode van februari 2022 en eind mei 2023. De verwijzende rechter vraagt zich of het overmacht-verweer mogelijk is in deze context, vanwege het feit dat het om een schending van een grondrecht gaat. Tevens vraagt de rechter zich af hoe dit verweer vorm gegeven zou moeten worden bij toekenning als verweermiddel door het Hof.

Prejudiciële vragen:

i) Wanneer ‚overmacht’ niet als verweermiddel is opgenomen in een betrokken richtlijn of uitvoeringsverordening, kan dit verweermiddel dan niettemin worden aangewend tegen een Francovich-schadevergoedingsvordering wegens schending van een verplichting van Unierecht waarbij aan particulieren rechten worden toegekend die voortvloeien uit het in artikel 1 van het Handvest neergelegde grondrecht op menselijke waardigheid (hetzij als verweermiddel in het kader van het tweede onderdeel van de Brasserie du Pêcheur/Factortame-toets of anderszins)?

ii) Zo ja, wat zijn dan de parameters en de juiste reikwijdte van dit verweer op basis van overmacht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-46/93 Brasserie du pêcheur/Duitsland ; C-48/93 The Queen/Secretary of State for Transport, ex parte: Factortame Ltd e.a; C-179/11 Cimade en GISTI; C-79/13; C-233/18; C-422/21 TO; C-640/15; C-407/21 Union fédérale des consommateurs; C-11/70 Internationale Handelsgesellschaft; C-203/12; C-154/78 e.a./Commissie; C-424/97

Specifiek beleidsterrein: JenV; JenV-DMB