C-1/14 KPN Group Belgium et Mobistar

Contentverzamelaar

C-1/14 KPN Group Belgium et Mobistar

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   20 april 2014
Trefwoorden: telecommunicatie

Onderwerp
Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn)

Verzoeksters stellen beroep in tot vernietiging van artikelen van de Wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie. Partijen stellen schending van diverse artikelen van de BEL Gw in samenhang met de universele dienstRL 2002/22. Het gaat hier om een fonds dat wordt opgericht voor de verstrekking van het sociale element van de universeledienstRL en waar verzoekende partijen verplicht worden aan bij te dragen.
Voornaamste klacht van verzoeksters is dat de door de Wet opgelegde betalingen neerkomen op belastingheffing, hetgeen in strijd is met RL 2002/22. Partijen voelen zich daardoor gediscrimineerd.
Verweerder (BEL Staat) is echter van mening dat de maatregel niet in strijd is met het Unierecht, maar dat artikel 9 van de RL het mogelijk maakt consumenten bij te staan voor andere diensten, waaronder mobiele diensten en internetabonnementen. Maar verzoeksters menen dat de hulp in artikel 9 van de RL niet over sociale tarieven gaat maar bijvoorbeeld over afbetalingstermijnen. Zij verwijten ook onduidelijkheid van het te betalen bedrag aangezien in de Wet gesproken wordt over ‘omzet’ waarover de bijdrage geheven wordt maar niet verduidelijkt wordt welke omzet bedoeld wordt.

De verwijzende BEL rechter (Grondwettelijk Hof) ziet de noodzaak om de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1. Dient de richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of intemetabonnementen ?
2. Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?
3. Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-389/08 Base ea
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten