C-10/23 Remia Com Impex

Contentverzamelaar

C-10/23 Remia Com Impex

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     28 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     14 mei 2023

Trefwoorden: voedselveiligheid, levensmiddelen van dierlijke oorsprong, levensmiddelenhygiëne

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Feiten:

Remia Com Impex SRL heeft op 09-03-2018 bij de Curte de Apel București beroep ingesteld tegen de ANSVSA (nationale autoriteit voor de diergeneeskunde en de voedselveiligheid) en de DSVSA Dolj (directoraat voor diergeneeskunde en voedselveiligheid) strekkend tot: – gedeeltelijke nietigverklaring van besluit nr. 111/2008 wegens onverenigbaarheid met verordening 853/2004; – uitvoering van de administratieve handelingen ter herbeoordeling van de in het district Dolj geregistreerde inrichtingen teneinde deze in te delen als te registreren of te erkennen inrichtingen in de zin van verordening 852/2004 en verordening 853/2004; en – betaling van een schadevergoeding van 7 246 167 RON voor de schade als gevolg van de schending van het Unierecht. Nadat dit beroep op 04-12-2019 was verworpen, heeft Remia Com Impex SRL hogere voorziening ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster voert aan dat, aangezien de feitenrechter er niet heeft op gewezen dat de nationale regeling moest worden aangevuld met de Europese regelgeving, de nationale regeling inzake registratie een ruimere werkingssfeer heeft dan die waarin het Unierecht voorziet, louter omdat zij geen rekening houdt met de in het Unierecht vastgestelde uitzonderingen. Het rechtstreekse gevolg van dit mechanisme is de daarmee samenhangende beperking van de werkingssfeer van de voorschriften van de Unie inzake erkenning. Verordening 853/2004 is van toepassing op de groothandel, maar ook op de detailhandel, wanneer de handel bepaalde kenmerken vertoont (te weten de uitzonderingen waarin verordening 853/2004 uitdrukkelijk voorziet). Een ander punt van kritiek van verzoekster betreft het feit dat de feitenrechter de definities van verordening 853/2004 helemaal niet in aanmerking heeft genomen en voorrang heeft gegeven aan de definities van het nationale recht omdat hij die duidelijker vond.

Overweging:

In de onderhavige zaak rijst de vraag of de nationale bepalingen verenigbaar zijn met die van verordening 853/2004. Hoewel de lidstaten tot op zekere hoogte zelf kunnen bepalen hoe zij in hun nationale wetgeving de specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vaststellen, kunnen zij overeenkomstig overweging 13 van verordening 853/2004 de toepassing ervan echter alleen beperken indien zij van oordeel zijn dat de voorschriften van verordening 852/2004 volstaan om de doelstellingen inzake levensmiddelenhygiëne te verwezenlijken en wanneer de levering van levensmiddelen van dierlijke oorsprong van een handelszaak aan een ander bedrijf een marginale, lokale en beperkte activiteit is. Volgens de verwijzende rechter mag deze levering slechts een klein deel uitmaken van de activiteiten van de betrokken handelszaak, moeten de bedrijven die de leveringen ontvangen, in de onmiddellijke nabijheid ervan gelegen zijn en mag de levering slechts bepaalde soorten producten of bedrijven betreffen. Deze wijze waarop deze uitzonderingssituatie in het nationale recht is uitgedrukt en de wijze waarop de begrippen „marginaal”, „plaatselijk” en „beperkt” zijn gedefinieerd, maken het noodzakelijk zich tot het Hof te wenden voor een uitlegging van het Unierecht.

Prejudiciële vragen:

1) Moeten verordening (EG) nr. 853/2004 in haar geheel en artikel 1, leden 3 tot en met 5, in het bijzonder aldus worden uitgelegd dat koelhuizen die activiteiten met betrekking tot de detailhandel verrichten ten behoeve van andere detailhandelszaken, maar niet van eindverbruikers, overeenkomstig deze verordening moeten worden erkend wanneer de betrokken activiteit niet onder de in artikel 1, lid 5, onder b), genoemde uitzonderingen valt?

2) Moeten deze verordening en het Unierecht in het algemeen aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten die het beleid moeten uitvoeren dat middels regelgeving moet wordt verwezenlijkt, en die moeten waarborgen dat de daarmee samenhangende verplichtingen van de betrokken marktdeelnemers worden nageleefd, het in artikel 1, lid 5, onder b), punt ii), vastgelegde vereiste dat de activiteit marginaal, plaatselijk en beperkt is, moeten uitleggen in het licht van overweging 13 van die verordening, of kunnen zij afwijken van deze uitlegging door middel van eigen definities van de begrippen?

3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de respectieve definities in een nationale handeling tot omzetting van de verordening dan in overeenstemming zijn met de inhoud van de begrippen zoals deze is beschreven in overweging 13?

4) Staat het Unierecht, en in het bijzonder verordening (EG) nr. 853/2004, in de weg aan een bepaling en/of administratieve praktijk waarbij, zoals is vastgelegd in artikel 17 van de Normele atașate Ordinului nr. 111/2008 (voorschriften in bijlage bij besluit nr. 111/2008), de detailhandel in producten van dierlijke oorsprong ook betrekking kan hebben op de levering en verkoop van producten aan andere detailhandelszaken op het gehele Roemeense grondgebied, zonder dat daarvoor een veterinaire vergunning vereist is?

5) Vereist het gelijkwaardigheidsbeginsel dat wanneer een besluit van een bestuursorgaan nietig kan worden verklaard wegens onverenigbaarheid met een nationale wet, datzelfde bestuursrechtelijke besluit ook nietig kan worden verklaard wegens onverenigbaarheid met een relevante Unieverordening, zoals verordening (EG) nr. 853/2004?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten