C-100/21 Daimler  

Contentverzamelaar

C-100/21 Daimler  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     9 april 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     26 mei 2021

Trefwoorden : manipulatie-instrumenten motorvoertuigen; schadevergoeding; verwijzingsbevoegdheid

Onderwerp :

-           Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn);

-           Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie.

Feiten:

Verzoeker kocht op 20-03-2014 van Y GmbH (verweerster) een tweedehands auto. Verzoeker stelt dat de software in het motormanagementsysteem, behalve een ‘thermovenster’, andere in art. 5(2) van verordening 715/2007 bedoelde verboden manipulatie-instrumenten bevat die de doelmatigheid van de emissiecontrolesystemen in reële rijomstandigheden verminderen. Verzoeker vordert in het hoofdgeding verweerster te veroordelen tot betaling van 29 999 EUR (aankoopprijs) met verrekening van een vergoeding voor het gebruik van het voertuig. Verweerster concludeert tot verwerping van de vordering.

Overweging:

Het recht op schadevergoeding veronderstelt een schending van een voorschrift waarbij rechtsbescherming wordt verleend. De vraag rijst daarom of de artikelen 18(1), 26(1) en 46 van richtlijn 2007/46 alsmede art. 5(2) van verordening 715/2007 ook individuele bescherming bieden en of daartoe ook het belang van een individuele koper behoort dat hij, kort gezegd, geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht. Indien de genoemde bepalingen slechts algemene rechtsbelangen bescherming bieden, vraagt de verwijzende rechter zich onder meer af of het Unierecht vereist dat elk verwijtbaar (nalatig of opzettelijk) handelen van voertuigfabrikanten met betrekking tot manipulatie-instrumenten wordt bestraft, doordat de koper jegens de fabrikant een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad kan instellen. Met de vragen 5 en 6 wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of het vereist is dat gebruiksvoordelen niet of slechts in beperkte mate worden verrekend met de schadevergoeding en, wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord, hoe dergelijke gebruiksvoordelen moeten worden berekend. De zevende vraag betreft de bevoegdheid van een alleensprekende rechter om het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing.

Prejudiciële vragen:

1) Hebben artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG, juncto artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook ten doel de belangen van individuele kopers van motorvoertuigen

te beschermen?

Zo ja:

2) Behoort daartoe ook het belang van een individuele koper van een voertuig dat hij geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht, in het bijzonder een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007?

Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord:

3) Is het onverenigbaar met Unierecht dat een koper, die ongewild een voertuig heeft gekocht dat door de fabrikant met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatieinstrument in het verkeer is gebracht, jegens de fabrikant civielrechtelijke aanspraken op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, in het bijzonder ook een aanspraak op terugbetaling van de voor het voertuig betaalde aankoopprijs tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, enkel geldend kan maken in het uitzonderingsgeval dat de fabrikant met opzet en in strijd met de goede zeden heeft gehandeld?

Zo ja:

4) Vereist het Unierecht dat bij elk geval van verwijtbaar (nalatig of opzettelijk) handelen door de fabrikant van het voertuig met betrekking tot het in het verkeer brengen van een voertuig dat is uitgerust met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument, vaststaat dat de koper van het voertuig jegens de fabrikant een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding heeft wegens onrechtmatige daad?

Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met vierde prejudiciële vraag:

5) Is het onverenigbaar met Unierecht dat volgens nationaal recht de koper van het voertuig een gebruiksvoordeel voor het werkelijke gebruik van het voertuig moet laten verrekenen, wanneer hij bij wege van een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van de fabrikant, tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, de terugbetaling verlangt van de aankoopprijs van een voertuig dat met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument in het verkeer is gebracht?

Zo nee:

6) Is het onverenigbaar met Unierecht dat dit gebruiksvoordeel wordt berekend op basis van de totale aankoopprijs, zonder aftrek van de waardevermindering van het voertuig als gevolg van de uitrusting met een verboden manipulatie-instrument en/of gelet op feit dat de koper het gebruik van een voertuig dat niet in overeenstemming met het Unierecht is niet heeft gewild?

Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met zesde prejudiciële vraag:

7) Is § 348, lid 3, Zivilprozessordnung (ZPO) (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), voor zover deze bepaling ook betrekking heeft op verwijzingsbeslissingen als bedoeld in artikel 267, tweede alinea, VWEU, onverenigbaar met de verwijzingsbevoegdheid waarover nationale rechterlijke instanties beschikken overeenkomstig artikel 267, tweede alinea, VWEU, en moet die bepaling dus met betrekking tot het geven van verwijzingsbeslissingen buiten toepassing worden gelaten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: X, C-693/18; e.a., C-7/90; C-253/00; Bank 11 für Privatkunden und Handel, C-336/20; C-492/17; B, C-276/20; MM tegen Volkswagen AG, C-663/19; O. tegen P., C-138/20.

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW