C-101/24 Finanzamt Hamburg-Altona
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 maart 2024 Schriftelijke opmerkingen: 15 mei 2024
Trefwoorden: BTW; belastingplichtige; dienstverrichter
Onderwerp:
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 2006/112: artikelen 28, 44, 45 en 203;
- Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011: artikel 9 bis.
Feiten:
Verzoekende partij in eerste aanleg is een ontwikkelaar en verkoper van spelletjesapps voor mobiele apparatuur. De verkoop van deze spelletjes vindt onder andere plaats in de App Store. De ontwikkelde spelletjesapp konden gratis worden gedownload door gebruikers en zij konden in-app-aankopen doen tegen betaling. Verzoekende partij ging ervan uit dat zij een dienstverrichter was, en heeft onder die voorwaarden omzetbelasting afgedragen aan de Duitse belastingdienst, de verwerende partij in eerste aanleg. De belastingdienst was van mening dat de exploitant van de App Store tot 2014 (‘X’, gevestigd in Ierland), enkel als tussenpersoon moest worden beschouwd en heeft daarom omzetbelastingaanslagen opgelegd waarin geen rekening gehouden werd met de door verzoekende partij aangebrachte correcties.
Overweging:
Verwerende partij ging ervan uit dat verzoekende partij haar diensten ten behoeve van X had verricht. X stelt dat zij een dienst voor verzoekende partij heeft verricht en dat verzoekende partij haar dienst rechtstreeks ten behoeve van de eindafnemers heeft verricht. Het is volgens de verwijzende rechter niet duidelijk wie de dienstverrichter of belastingplichtige is in deze zin. Tevens twijfelt de verwijzende rechter over de uitleg van artikel 28 van richtlijn 2006/112, waaruit blijkt dat bij een tussenkomst van een belastingplichtige die handelt op eigen naam, maar voor rekening van een ander, een dienst verricht, deze geacht wordt de dienst zelf te hebben verricht. Hij stelt vragen over de zienswijze van het artikel. Ten slotte wil de verwijzende rechter uitleg over wat de gevolgen zijn van het feit dat X orderbevestigingen heeft verzonden waaruit bleek dat bij verzoekende partij in de App Store was gekocht, met name in het licht van artikel 203 van richtlijn 2006/112.
Prejudiciële vragen:
1) Moet in omstandigheden als die van het hoofdgeding waarin een Duitse belastingplichtige (ontwikkelaar), via een marktplaats voor applicaties van een Ierse belastingplichtige, vóór 1 januari 2015 langs elektronische weg een dienst heeft verricht ten behoeve van niet-belastingplichtigen (eindafnemers) die op het grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd, artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde worden toegepast, met als gevolg dat de Ierse belastingplichtige wordt behandeld alsof zij deze diensten van de ontwikkelaar heeft ontvangen en ten behoeve van de eindafnemers heeft verricht, omdat de marktplaats voor applicaties pas in de – aan de eindafnemers uitgereikte – orderbevestigingen de ontwikkelaar als dienstverrichter heeft aangewezen en Duitse omzetbelasting heeft vermeld?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wordt de plaats van levering van de overeenkomstig artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde gefingeerde, door de ontwikkelaar ten behoeve van de marktplaats voor applicaties verrichte dienst geacht overeenkomstig artikel 44 van deze richtlijn in Ierland of overeenkomstig artikel 45 van die richtlijn in de Bondsrepubliek Duitsland te zijn gelegen?
3) Indien de ontwikkelaar volgens het antwoord op de eerste en de tweede vraag geen diensten in de Bondsrepubliek Duitsland heeft verricht: Is er sprake van een belastingschuld van de ontwikkelaar voor de Duitse omzetbelasting op grond van artikel 203 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, omdat de marktplaats voor applicaties haar als dienstverrichter heeft vermeld in zijn orderbevestigingen die per e-mail aan de eindafnemers zijn gezonden, en Duitse omzetbelasting heeft vermeld, hoewel de eindafnemers geen recht hebben op aftrek van voorbelasting?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-653/11; C‑224/18; C-605/20 Suzlon Wind Energy Portugal; C-464/10 ; C-695/20 Fenix International; C-276/18 KrakVet Marek Batko; C-544/16; C-605/12; C-532/11; C-312/19 Valstybine mokesčių inspekcija; C-616/21 Gmina L.; C-274/15 Commissie/Luxemburg; C-501/19 UCMR – ADA; C‑378/21 Finanzamt Österreich; C-566/07 Stadeco; C-642/11 Stroy trans; C-643/11 LVK – 56; C-712/17 EN.SA.; C-48/20 P.; C-835/18 Terracult; C-141/96; C‑516/14 Barlis 06 – Investimentos Imobiliarios e Turisticos; C-374/16 en C‑375/16
Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal